HR 18 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1474

Als een internationale of Unierechtelijke regeling van toepassing is, kan de rechter art. 10:8 BW slechts toepassen voor zover dat in het concrete geval daarmee verenigbaar is. De rechter moet daartoe eerst onderzoeken of een dergelijke internationale of Unierechtelijke regeling van toepassing is.

Achtergrond

De rechtbank Rotterdam heeft de echtscheiding van een in 2010 in Iran getrouwd echtpaar uitgesproken. De vrouw heeft – naast partneralimentatie – verzocht om de man te veroordelen tot afgifte van de bruidsgave die partijen bij de huwelijkssluiting zouden zijn overeengekomen. Deze zou bestaan uit 500 Iraanse gouden Bahar Azadi-munten. Rechtbank en hof gaan niet mee in het verzoek van de vrouw. Het hof heeft die afwijzing onderbouwd op grond van het Nederlandse recht, de vrouw klaagt daarover in cassatie.

Art. 10:8 BW

Boek 10 BW bevat commuun internationaal privaatrecht, met name de regels over de vraag welk recht de Nederlandse rechter moet toepassen (conflictenrecht). Art. 10:8 lid 1 BW biedt (buiten gevallen van een geldige rechtskeuze) de rechter de mogelijkheid om af te wijken van het recht dat vanwege een veronderstelde nauwe band als toepasselijk recht aangewezen wordt:

“Het recht dat is aangewezen door een wettelijke regel die berust op een veronderstelde nauwe band met dat recht, blijft bij uitzondering buiten toepassing, indien, gelet op alle omstandigheden van het geval, kennelijk de in die regel veronderstelde nauwe band slechts in zeer geringe mate bestaat, en met een ander recht een veel nauwere band bestaat. In dat geval wordt dat andere recht toegepast.”

Verdragsrecht en Unierecht gaan boven nationaal recht. Boek 10 BW is daarom slechts van toepassing voor zover het in verdragen en Unierecht neergelegde internationaal privaatrecht dat toelaat. Art. 10:1 BW herinnert daaraan.

Dit betekent volgens de Hoge Raad dat de rechter (die overweegt art. 10:8 BW toe te passen) eerst moet onderzoeken of een dergelijke internationale of Unierechtelijke regeling van toepassing is. Als dat zo is, kan de rechter art. 10:8 BW slechts toepassen voor zover dat in het concrete geval verenigbaar is met de toepasselijke internationale of Unierechtelijke regeling.

Het hof is in deze zaak ervan uitgegaan dat Iraans recht in beginsel van toepassing is. Vervolgens heeft het hof op grond van art. 10:8 BW alsnog gekozen het Nederlandse recht toe te passen. Het hof heeft echter niet onderzocht uit welke conflictregel voortvloeit dat Iraans recht ‘in beginsel’ van toepassing – en dus ook niet of dat een internationale of Unierechtelijke regel is. Het is dus niet zeker of art. 10:8 BW wel toegepast kon worden.

De Hoge Raad vernietigt daarom. Na cassatie en verwijzing moet alsnog onderzocht worden welke conflictenrechtelijke regeling hier van toepassing is, en welk recht volgens die regeling dan van toepassing is. Dit oordeel is grotendeels conform de conclusie van A-G Vlas.

Cassatieblog.nl

Share This