HR 16 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:925
Volgens een curator heeft het bestuur van een vennootschap op een groot aantal punten niet aan de administratieplicht voldaan. Het feit dat de curator niet heeft gereageerd op een e-mail van het bestuur met de mededeling dat de curator wel kan beschikken over een volledige administratie, is niet toereikend voor de conclusie dat de curator zijn vordering onvoldoende heeft onderbouwd.
Achtergrond van de zaak
Deze procedure draait om een curator die een bestuurder/aandeelhouder (een holding) en een middellijk bestuurder (de persoon die de holding bestuurt en daarvan aandeelhouder is) aansprakelijk stelt voor het onbehoorlijk besturen van een vennootschap met het faillissement van die vennootschap als (mede)gevolg. De curator vordert op grond van onrechtmatige daad de veroordeling van de bestuurders tot betaling van het tekort in het faillissement althans vergoeding van de schade van de crediteuren.
Samenvattend is volgens de curator op een groot aantal punten niet aan de administratieplicht voldaan. Een van de kernpunten is dat de administratie op datum faillissement niet was bijgewerkt. Pas op 11 mei 2016 – zes weken na faillissement – is de administratie bijgewerkt en aangeleverd. Dat voldoet volgens de curator niet aan art. 2:10 lid 4 BW.
Oordelen rechtbank en hof
De rechtbank heeft de vorderingen van de curator afgewezen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd (ECLI:NL:GHSHE:2021:3021). Het hof legt daaraan in de kern ten grondslag dat de verweerders hebben gesteld dat de curator wel degelijk over de volledige administratie kan beschikken, dat zij de curator daarop in 2016 hebben gewezen en de curator daarop niet meer gereageerd.
Hoge Raad
De curator klaagt in cassatie onder meer dat onbegrijpelijk is dat het hof oordeelt dat de curator (onvoldoende heeft betwist dat hij) kan beschikken over de volledige administratie van de failliete vennootschap.
De Hoge Raad vindt de klachten van de curator gegrond. De curator heeft in de procedure betoogd dat de in 2016 aangeleverde administratie onvolledig was en herhaaldelijk verzocht om nadere stukken, en het hof had die stellingen in zijn oordeel moeten betrekken:
“3.2 Deze klachten slagen. De passages uit de gedingstukken waarop het onderdeel een beroep doet, kunnen niet anders worden begrepen dan dat de curator zowel in eerste aanleg als in hoger beroep gemotiveerd heeft betoogd dat de op 11 mei 2016 aangeleverde bijgewerkte administratie van [A] niet volledig was. In het licht hiervan is het hof in rov. 3.5 uitgegaan van een onbegrijpelijke uitleg van de in rov. 3.4, onder g, weergegeven stelling van de curator.
Eveneens onbegrijpelijk is dat het hof uit een e-mail van de advocaat van [verweerders] van 30 mei 2016 en het ontbreken van een reactie daarop van de curator, heeft afgeleid dat de curator over de volledige administratie van [A] kan beschikken. Daargelaten dat het procesdossier geen e-mail van de advocaat van [verweerders] bevat met als datum 30 mei 2016 (maar twee e-mails die de advocaat van [verweerders] op andere data in mei 2016 aan de curator heeft gestuurd), kan uit de enkele omstandigheid dat de curator niet heeft gereageerd op de door het hof kennelijk bedoelde e-mail(s) niet worden afgeleid dat de curator over de volledige administratie van [A] kan beschikken. Dit geldt te meer nu uit de gedingstukken blijkt dat de curator ook na mei 2016 herhaaldelijk heeft verzocht om stukken uit de administratie van [A], die volgens de curator nog niet volledig aan hem ter beschikking was gesteld. (…)”
De Hoge Raad vernietigt en verwijst naar het hof Den Bosch. De Hoge Raad gaat hiermee contrair aan de conclusie van Advocaat-Generaal Assink, die had geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep.