HR 30 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2217

Betrokkene is als bestuurder bevoegd de vennootschap te vertegenwoordigen. Daarom geeft het blijk van een onjuiste rechtsopvatting of is het oordeel van het hof onvoldoende gemotiveerd, als het hof heeft geoordeeld dat betrokkene niet bevoegd was de vennootschap te vertegenwoordigen nu geen sprake was van aan de vennootschap toerekenbare schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid. Als het hof heeft geoordeeld dat betrokkene niet de vennootschap heeft vertegenwoordigd omdat geen schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid is gewekt, miskent dat de Kribbebijter-maatstaf.

Casus

Een Spaans advocatenkantoor verricht werkzaamheden voor een Nederlandse ondernemer, die via de Spaanse vennootschap BFFI SL een drietal sportscholen in Spanje exploiteert (onder de naam “Basic Fit”). Wanneer BFFI dreigt te failleren, draagt de ondernemer zijn aandelenbelang in die vennootschap over aan Unisphere Holdings NV. In een telefoongesprek met een bestuurder van Unisphere geeft de Spaanse advocaat aan dat hij “niet van plan is [zijn] rekeningen naar een failliete vennootschap te sturen”. Volgens de advocaat antwoordde de bestuurder daarop dat “het in orde komt”. Een en ander vindt bevestiging in enkele e-mails en verklaringen.

Rechtbank en hof

In geding is of de bestuurder en/of Unisphere zich borg hebben gesteld en dus de onbetaald gebleven, aan BFFI gerichte facturen van het advocatenkantoor moeten voldoen. De rechtbank wijst de vorderingen tegen de bestuurder in persoon af en de vorderingen tegen Unisphere toe.

Alleen Unisphere gaat van dit vonnis in hoger beroep. Het hof wijst de tegen haar gerichte vorderingen alsnog af. Volgens het hof volgt uit het telefoongesprek niet dat de bestuurder in die hoedanigheid, dus als vertegenwoordiger van Unisphere, borgstellingsafspraken heeft gemaakt. Bovendien heeft het advocatenkantoor aan het telefoongesprek, de e-mails en de verklaringen ook niet het gerechtvaardigd vertrouwen kunnen ontlenen dat Unisphere voor BFFI borg stond. Naar ’s hofs oordeel is dat vertrouwen ontstaan noch door toedoen van Unisphere (vgl. art. 3:61 lid 2 BW) noch door omstandigheden in de risicosfeer van Unisphere (vgl. o.a. HR 19 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK7671, NJ 2010/115 (ING/Bera)).

Hoge Raad

Het cassatiemiddel klaagt erover dat een bestuurder op grond van art. 2:130 lid 2 BW bevoegd is de NV te vertegenwoordigen. De Hoge Raad geeft twee lezingen van ’s hofs arrest. Hij casseert hoe dan ook.

Als het oordeel van het hof erop neerkomt dat Unisphere niet bevoegd is vertegenwoordigd, kan dat geen stand houden. De vertegenwoordigingsbevoegdheid van een bestuurder vloeit uit de wet voort en hangt dus niet af van aan de vennootschap toerekenbare schijn. De Hoge Raad overweegt:

“3.3.2. Het hof heeft (…) van belang geacht of sprake is van een aan Unisphere toerekenbare schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid. Het hof heeft echter (…) vastgesteld dat [betrokkene] (indirect) bestuurder en aandeelhouder is van Unisphere. Als zodanig is [betrokkene] op grond van art. 2:130 BW bevoegd Unisphere te vertegenwoordigen. Omtrent eventuele beperkingen van deze vertegenwoordigingsbevoegdheid heeft het hof niets vastgesteld. Tegen deze achtergrond geeft het oordeel van het hof, indien het ervan uit is gegaan dat [betrokkene] niet bevoegd was de vennootschap te vertegenwoordigen, blijk van een onjuiste rechtsopvatting, dan wel is dit oordeel onvoldoende gemotiveerd.”

Als het oordeel van het hof eruit bestaat dat niet als vertegenwoordiger van Unisphere is gehandeld, voert dat evenzo tot cassatie. De vraag namens wie is gehandeld – heeft iemand vertegenwoordigd of zelf gehandeld? – is namelijk een andere vraag dan of bevoegd is vertegenwoordigd. Voor het eerste is het Kribbebijter-criterium bepalend, terwijl bij het tweede een rol speelt of gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt. Het hof haalt dit door elkaar. De Hoge Raad:

“3.3.4. Het antwoord op de vraag of [betrokkene] bij het maken van borgstellingsafspraken als vertegenwoordiger van Unisphere heeft gehandeld, is afhankelijk van hetgeen [betrokkene] en [de advocaat] daaromtrent jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen mochten afleiden (HR 11 maart 1977, ECLI:NL:HR:1977:AC1877 (Kribbebijter) en HR 28 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3460). Indien het hof voor zijn oordeel dat [betrokkene] niet als vertegenwoordiger van Unisphere met [het advocatenkantoor] borgstellingsafspraken heeft gemaakt, (…) mede van belang heeft geacht of bij [het advocatenkantoor] een gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt door “feiten en omstandigheden die voor risico van Unisphere komen en waaruit naar verkeersopvattingen zodanige schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden afgeleid”, heeft het hof hetzij de hiervoor genoemde maatstaf miskend, hetzij onvoldoende inzicht gegeven in zijn gedachtegang.”

Volgt vernietiging en verwijzing.

Cassatieblog.nl

Share This