HR 6 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU6509 (Imeko Holding/X c.s.)

Leden van de raad van commissarissen kunnen voor zekere tijd daden van bestuur verrichten, maar zonder benoemingsbesluit van het daartoe bevoegde orgaan maken zij geen deel uit van het bestuur. De beloning van een commissaris die werkzaamheden als bestuurder verricht, maar niet formeel door het daartoe bevoegde orgaan als bestuurder is benoemd, dient dus te worden vastgesteld door het orgaan dat bevoegd is de beloning van de commissarissen vast te stellen.

Verweerder in cassatie in deze zaak (hierna: X) is in mei 2002 lid geworden van de raad van commissarissen van Imeko Holding NV. De statuten van Imeko bepalen onder meer dat het salaris en verdere arbeidsvoorwaarden van de commissarissen worden vastgesteld door de algemene vergadering van aandeelhouders. Kort na het aantreden van X, in juni 2002, heeft de ava in verband met het aftreden van de directeur van Imeko de beloning voor de commissarissen verhoogd. Daarnaast heeft de ava toen besloten dat de directievoering over Imeko werd overgelaten aan de raad van commissarissen. X werd daarbij benoemd tot gedelegeerd commissaris van de twee belangrijkste dochtermaatschappijen van Imeko.

In juli 2002 heeft de raad van commissarissen besloten dat voor de managementtaken van X een tarief van € 200 per uur (en € 1000 per dag) zou worden vergoed. Een jaar later, in juli 2003, heeft de ava besloten dat X zou aftreden als commissaris en hem benoemd tot directeur van Imeko. In juli 2005 is X afgetreden als directeur en weer toegetreden tot de raad van commissarissen van Imeko.

In deze procedure gaat het om de vraag of X in de periode waarin hij lid was van de raad van commissarissen en daarnaast tevens managementtaken voor Imeko verrichte, aanspraak kan maken op de aanvullende managementvergoeding waartoe de raad van commissarissen had besloten. Volgens Imeko is dat niet het geval omdat op grond van art. 2:145 BW en de statuten van Imeko commissarissen alleen aanspraak kunnen maken op de bezoldiging die door de ava is vastgesteld. Het hof had geoordeeld dat deze bepalingen in casu niet van toepassing zijn, omdat het gaat om werkzaamheden die X als lid van de directie heeft verricht. De bevoegdheid om het salaris van leden van de directie vast te stellen komt volgens de statuten van Imeko (wel) toe aan de raad van commissarissen.

De Hoge Raad komt echter tot een ander oordeel:

“De beloning van bestuurders en commissarissen dient, ongeacht de aard van de door hen verrichte werkzaamheden, in het belang van duidelijke verhoudingen binnen de vennootschap op het punt van de bevoegdhedenverdeling, en om belangenconflicten bij de toekenning van beloningen van bestuurders en commissarissen te voorkomen, te geschieden door de in de wet en de statuten aangewezen organen. Commissarissen kunnen, zoals ook valt af te leiden uit art. 2:151 BW, voor zekere tijd daden van bestuur verrichten, maar zonder een daartoe strekkend benoemingsbesluit van het daartoe bevoegde orgaan – in het geval van Imeko is dat ingevolge art. 18.1 van haar statuten de ava – maken zij geen deel uit van het bestuur. Indien de statuten van een naamloze vennootschap de vaststelling van de bezoldiging van de bestuurders aan de raad van commissarissen overlaten, zoals art. 2:135 BW toelaat en in art. 18.7 van de statuten van Imeko is geregeld, maakt dat die raad van commissarissen niet bevoegd om een bezoldiging aan zijn eigen leden toe te kennen ter vergoeding van door die leden verrichte werkzaamheden op bestuursniveau.”

De Hoge Raad kiest dus duidelijk voor een meer formele benadering dan het hof. Niet de aard van de verrichte werkzaamheden is beslissend, maar alleen of betrokkene formeel de hoedanigheid van bestuurder van de vennootschap had. Dit laatste is pas het geval na een benoemingsbesluit van het daartoe bevoegde orgaan (in dit geval de ava). Is dat besluit er nog niet, dan blijft de commissaris gewoon commissaris, ook al verricht hij feitelijk de werkzaamheden van een bestuurder. De vergoeding voor die werkzaamheden dient dan te worden vastgesteld door het orgaan binnen de vennootschap dat bevoegd is om de bezoldiging van de commissarissen vast te stellen (dat is eveneens de ava). De redenen die de Hoge Raad hiervoor noemt zijn de noodzaak van een duidelijke bevoegdheidsverdeling binnen de vennootschap en het voorkomen van belangenconflicten. A-G Timmerman wijst in zijn conclusie daarnaast nog op een ander argument: er zal makkelijk onduidelijkheid kunnen ontstaan over de aard van de door een commissaris verrichte werkzaamheden. Het strenge uitgangspunt van art. 2:145 BW – waarin is bepaald dat de ava over de bezoldiging van de commissarissen dient te beslissen – zou worden ondergraven wanneer commissarissen met een beroep op de aard van hun werkzaamheden hun beloning (in elk geval deels) zelf zouden mogen vaststellen.

Cassatieblog.nl

Share This