Selecteer een pagina

HR 21 juni 2013, LJN CA3996 (Bettinehoeve Holding B.V./Fuel Investments B.V.)

In cassatie is de vraag aan de orde of het hof voldoende heeft gemotiveerd dat het risico dat een werknemer het verzoek tot waardeoverdracht van zijn pensioen na de overnamedatum zou doen, waartoe hij door de voordien gedane aanvraag de mogelijkheid had, niet valt onder de bij de overname gegeven garanties omtrent pensioenverplichtingen en eigen vermogen van de vennootschap.

De feiten

Fuel Investments heeft de haar toebehorende aandelen Tozzi Mozzarrella B.V. (hierna: de Vennootschap) verkocht aan Bettinehoeve. In de overnameovereenkomst zijn onder meer bepalingen opgenomen over het gegarandeerde eigen vermogen van de Vennootschap en over de pensioensregelingen van (ex)werknemers. Alle premieverplichtingen van de vennootschap zouden steeds volledig zijn voldaan. Bettinehoeve is echter na de overdracht van de aandelen in de Vennootschap als gevolg van een aanvraag voor waardeoverdracht door één van de werknemers [betrokkene 1] van de Vennootschap geconfronteerd met een verplichting tot betaling van pensioenkosten aan Avéro Achmea Pensioen voor een totaalbedrag van ruim €56.000,-.

Rechtbank en hof

Bettinehoeve vordert in deze procedure betaling van genoemd bedrag wegens schending van de garanties uit de overnameovereenkomst. Fuel Investments heeft zich verweerd stellende dat zij niet bekend was met de aanvraag voor waardeoverdracht van deze werknemer en dat de betalingsverplichting in verband met de waardeoverdracht pas in 2008 is ontstaan. De overdracht behoefde daarom niet in de overnamebalans te worden verwerkt en er is geen sprake van schending van de gegeven garanties.

De rechtbank heeft dit verweer gegrond geoordeeld en de vordering van Bettinehoeve afgewezen. Bettinehoeve is tegen dit vonnis opgekomen in appel. De rechtbank zou de grondslag van de vordering te beperkt hebben opgevat, omdat deze inhoudt (a) dat Fuel Investments de garantie ter zake van het eigen vermogen heeft geschonden omdat deze een onvoorwaardelijke garantie betreft en het eigen vermogen uiteindelijk in feite niet aanwezig bleek te zijn en (b) dat de gegeven garanties ertoe strekken om latente risico’s die aanwezig zijn vóór de overnamedatum, voor rekening en risico van de verkoper te laten, zulks ongeacht of deze laatste van het bestaan van die risico’s op de hoogte was.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Het hof heeft ten aanzien van de onder (a) genoemde grondslag het oordeel van de rechtbank onderschreven dat er geen grond bestond voor de stelling dat de Vennootschap een voorziening had moeten treffen voor de aanvullende koopsom die Avéro Achmea Pensioen in 2008 van de Vennootschap verlangde. Met betrekking tot de onder (b) genoemde grondslag heeft het hof overwogen dat Bettinehoeve voor die grondslag onvoldoende concrete feiten en omstandigheden heeft gesteld.

Cassatie

Bettinehoeve klaagt in cassatie dat het oordeel van het hof omtrent de onder (a) genoemde grondslag onbegrijpelijk is, nu die grondslag niet inhoudt dat een voorziening had moeten worden getroffen, maar dat de aanwezigheid van het in de overnameovereenkomst genoemde eigen vermogen is gegarandeerd en dat dit eigen vermogen niet aanwezig is gebleken doordat het op de overnamedatum bestaande risico zich heeft gerealiseerd dat een aanvullend bedrag moest worden betaald aan Avéro Achmea Pensioen in verband met de waardeoverdracht van het pensioen van de werknemer. Voorts wordt geklaagd dat het oordeel van het hof omtrent de onder (b) genoemde grondslag van de vordering onbegrijpelijk is, omdat niet valt in te zien dat het door Bettinehoeve gedane beroep op de garantie van het aanwezig zijn van het eigen vermogen dat in de overnameovereenkomst wordt genoemd, onvoldoende is om deze grondslag te dragen.

De Hoge Raad stelt bij de beoordeling van deze middelen in rov. 3.6 het volgende voorop:

“De waardeoverdracht was destijds onder meer geregeld in art. 3 lid 1, aanhef en onder 1, van het toenmalige Besluit reken- en procedureregels waardeoverdracht (KB van 7 juli 2005, Stb. 152), dat strekte tot uitvoering van het toenmalige art. 32b Pensioen- en spaarfondsenwet. Volgens genoemd art. 3 lid 1, aanhef en onder 1, was voorwaarde voor waardeoverdracht dat de aanvraag daartoe aan de overnemende pensioenuitvoerder was gedaan binnen zes maanden na de aanvang van de deelname aan de pensioenregeling bij die uitvoerder (het huidige art. 71 lid 3 Pensioenwet bevat eenzelfde regeling). [Betrokkene 1] heeft zijn aanvraag vóór de overnamedatum van 1 januari 2008 gedaan, maar voor de Vennootschap zijn hieruit pas verplichtingen na de overnamedatum ontstaan, omdat Avéro Achmea Pensioen pas nadien aan [betrokkene 1] een offerte heeft gestuurd ter zake van de waardeoverdracht en [betrokkene 1] pas toen het thans in art. 71 lid 3 Pensioenwet bedoelde verzoek tot waardeoverdracht aan de ontvangende pensioenuitvoerder heeft gedaan. In dit licht spitst de beoordeling van de middelen zich erop toe of het oordeel van het hof dat het risico dat [betrokkene 1] het verzoek tot waardeoverdracht na de overnamedatum zou doen, waartoe hij door de voordien gedane aanvraag de mogelijkheid had, niet valt onder de gegeven garanties, naar behoren is gemotiveerd.”

De Hoge Raad acht de middelen gegrond, omdat hetgeen Bettinehoeve aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd niet anders valt te verstaan dan dat de aanwezigheid van het in de overnameovereenkomst genoemde eigen vermogen is gegarandeerd, en dat in verband daarmee het op de overnamedatum reeds bestaande risico op het ontstaan van een betalingsverplichting voor rekening was van Fuel Investments. De tussen partijen vaststaande verplichting van de vennootschap tot bijbetaling in verband met de waardeoverdracht van het door [betrokkene 1] tijdens zijn vorige dienstverband opgebouwde pensioen, is naar het standpunt van Bettinehoeve een dergelijk risico, nu dit risico volgens haar al is ontstaan door de aanvraag van [betrokkene 1], die dateert van voor de overnamedatum. Hetgeen het hof heeft overwogen, vormt volgens de Hoge Raad geen begrijpelijke weerlegging van dit standpunt. Dat standpunt behelst immers, anders dan het hof overweegt, niet dat per se een voorziening in de overnamebalans had moeten worden getroffen. Indien juist, kan dit standpunt de toewijzing van de vordering van Bettinehoeve ook dragen, daarvoor had zij geen nadere feiten en omstandigheden hoeven stellen.

De Hoge Raad vernietigt het arrest en verwijst de zaak voor verdere behandeling en beslissing naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Cassatieblog.nl

Share This