HR 18 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:275 (Noord-Brabant)
Indien een subsidie in de vorm van een koopprijs wordt verstrekt, kan er in een uitvoeringsovereenkomst geen andere koopprijs worden overeengekomen dan uit de subsidieregeling voortvloeit. Voor zover de overeenkomst afwijkt van de subsidiebeschikking, kan daarvan dus geen nakoming worden gevorderd.
Deze zaak gaat over de verplaatsing van een varkenshouder. Die kon voor deze verplaatsing een subsidie krijgen van de provincie. Die subsidie zag onder meer op de waarde van de stallen die niet meer gebruikt zouden worden vanwege die verplaatsing.
De subsidie is in dit geval vormgegeven door een subsidieregeling die bepaalde waarvoor subsidie werd gegeven en hoe die werd bepaald, een subsidiebeschikking naar aanleiding van een aanvraag van de varkenshouder en daarna het sluiten van een koopovereenkomst op grond waarvan de Provincie de stallen kocht van de varkenshouder.
In de subsidieregeling was vastgelegd hoe de koopprijs voor de stallen werd bepaald. De subsidieregeling bevatte ook een model-koopovereenkomst. Een aspect van de regeling was dat als de verplaatsing na een bepaalde datum zou plaatsvinden, de koopprijs zou worden verminderd. Dat hing samen met de afschrijving die op de stallen plaatsvond. In de considerans bij de koopovereenkomst tussen partijen was verder vastgelegd dat die was aangegaan in het kader van de subsidieregeling.
Vanwege vertraging bij de realisatie van de nieuwe locatie lukte het de varkenshouder niet om tijdig te verplaatsen. De varkenshouder had de provincie daarvoor om toestemming gevraagd en die was gegeven maar wel met de mededeling dat dit tot een vermindering van de verplaatsingskosten kon leiden waarvoor hij in aanmerking kwam. De brief vermelde echter niet expliciet dat ook de koopprijs in dat geval zou worden verminderd. Dat volgde wel uit de subsidieregeling, maar was niet als zodanig in de koopovereenkomst opgenomen.
Vanwege de latere verplaatsing heeft de Provincie de subsidie in de vorm van de koopprijs voor de stallen lager vastgesteld. Daartegen komt de varkenshouder op bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Hij krijgt daar echter geen gelijk. De Afdeling beslist dat de lagere vaststelling geoorloofd is omdat de varkenshouder op grond van het samenstel van de subsidieregeling en de koopovereenkomst had moeten begrijpen dat de subsidie lager zou worden vastgesteld bij latere verplaatsing.
Vervolgens wendt de varkenshouder zich tot de burgerlijke rechter en betoogt dat de Provincie in de nakoming van de koopovereenkomst tekortschiet omdat de oorspronkelijk overeengekomen koopprijs niet geheel is betaald. De Provincie had de subsidie immers verminderd en daarom was de koopprijs lager.
Het hof gaf de varkenshouder gelijk en besliste dat de oorspronkelijk overeengekomen koopprijs moest worden voldaan omdat de koopovereenkomst weliswaar een subsidie-uitvoeringsovereenkomst in de zin van art. 4:36 lid 2 Awb was, maar dat de varkenshouder niet had hoeven vermoeden dat die koopprijs zou worden verminderd bij latere verplaatsing omdat dit niet in de koopovereenkomst was opgenomen en hij dat ook niet uit de mededeling van de provincie had hoeven opmaken.
De Hoge Raad vernietigt deze beslissing. Hij stelt eerst vast dat de wetgever de mogelijkheid van zogenaamde beschikkingvervangende overeenkomsten, waarbij een subsidie door middel van een overeenkomst wordt verleend, ontoelaatbaar heeft geacht. Indien een subsidie in de vorm van een koopprijs wordt verstrekt, kan er volgens de Hoge Raad in een uitvoeringsovereenkomst dan ook geen andere koopprijs worden overeengekomen dan uit de subsidieregeling voortvloeit. Er zou dan sprake zijn van een ongeoorloofde beschikkingvervangende overeenkomst. Voor zover de overeenkomst afwijkt van de subsidiebeschikking, kan daarvan dus volgens hem geen nakoming worden gevorderd.
Deze uitspraak is in lijn met een eerdere uitspraak van de Hoge Raad waarin hij in verband met een andersoortige overeenkomst tot dezelfde conclusie kwam. Zie daarvoor HR 4 april 2014 (CVZ/Verzorgingshuizen), besproken in CB 2014-77.