HR 7 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:636
Het pensioenverweer van art. 1:153 lid 1 BW kan weliswaar voor het eerst in hoger beroep worden gevoerd door de oorspronkelijke verweerder (vgl. HR 11 april 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF3448, NJ 2003/456), maar die regel geldt niet wanneer de oorspronkelijke verweerder ook zelf in eerste aanleg de echtscheiding heeft verzocht, zoals hier het geval is. De echtgenoot kan wel met een beroep op art. 1:157 lid 2 BW verzoeken om bij de vaststelling van de alimentatieverplichting van de andere echtgenoot rekening te houden met de behoefte aan een nabestaandenpensioen.
Feiten en procesverloop
Partijen zijn in 2004 met elkaar gehuwd. De man heeft bij verzoekschrift van 19 september 2013 de rechtbank onder meer verzocht echtscheiding tussen partijen uit te spreken. De vrouw heeft op haar beurt op 25 september 2013 eveneens een verzoekschrift tot echtscheiding ingediend. De rechtbank heeft bij beschikking van 17 juli 2015 (onder meer) echtscheiding tussen partijen uitgesproken.
De vrouw heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij abusievelijk in eerste aanleg heeft verzuimd een beroep te doen op art. 1:153 lid 1 BW (pensioenverweer) en zich alsnog in appel op die bepaling wil beroepen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd voor zover het de daarin uitgesproken echtscheiding betreft. Volgens het hof had de vrouw geen te respecteren processueel belang om de door haar zelf verzochte echtscheiding in hoger beroep alsnog aan te tasten.
Beroep op herstelfunctie van het hoger beroep
In cassatie klaagt de vrouw, kort gezegd, dat het hof de herstelfunctie van het hoger beroep heeft miskend. Volgens het middel stond het de vrouw vrij haar in eerste aanleg begane omissie in hoger beroep te herstellen door alsnog een beroep te doen op art. 1:153 lid 1 BW.
De Hoge Raad verwerpt deze klacht onder verwijzing naar zijn beschikking van 4 juni 1999 ECLI:NL:HR:1999:BL8473, NJ 1999/535, waarin hij oordeelde dat het rechtsmiddel van hoger beroep niet is gegeven om aan een partij wier verzoek tot echtscheiding door de eerste rechter is toegewezen, gelegenheid te geven die beschikking ongedaan te maken nu zij bij nader inzien de voorkeur eraan geeft van het verzoek af te zien.
De Hoge Raad oordeelt:
“3.3.3. Volgens vaste rechtspraak strekt het hoger beroep mede ertoe de appellerende partij de gelegenheid te bieden tot het verbeteren en aanvullen van hetgeen zij bij de procesvoering in eerste aanleg heeft gedaan of nagelaten. Het rechtsmiddel van hoger beroep is echter niet gegeven om aan een partij wier verzoek tot echtscheiding door de eerste rechter is toegewezen, gelegenheid te geven die beschikking ongedaan te maken omdat zij bij nader inzien de voorkeur eraan geeft van het verzoek af te zien (HR 4 juni 1999, ECLI:NL:HR:1999:BL8473 , NJ 1999/535). Het pensioenverweer van art. 1:153 lid 1 BW kan weliswaar voor het eerst in hoger beroep worden gevoerd door de oorspronkelijke verweerder (vgl. HR 11 april 2003, ECLI:N:HR:2003:AF3448, NJ 2003/456), maar die regel geldt niet wanneer de oorspronkelijke verweerder ook zelf in eerste aanleg de echtscheiding heeft verzocht, zoals hier naar de vaststelling van het hof het geval is. Het pensioenverweer van art. 1:153 lid 1 BW staat immers niet ten dienste van een echtgenoot die zelf echtscheiding verzoekt. Die echtgenoot kan wel met een beroep op art. 1:157 lid 2 BW verzoeken om bij de vaststelling van de alimentatieverplichting van de andere echtgenoot rekening te houden met de behoefte aan een nabestaandenpensioen.”