HR 8 juni 2012, LJN BV9539
Partijen in deze zaak hebben ongehuwd samengewoond zonder een (schriftelijk) samenlevingscontract. De vraag of en welke afspraken zij hebben gemaakt over de interne draagplicht ten aanzien van hypotheekrente en premies levensverzekering moet worden beantwoord aan de hand van de Haviltex-maatstaf. Daarbij komt betekenis toe aan door partijen stilzwijgend gemaakte afspraken en de tussen hen feitelijk gegroeide taakverdeling. Deze omstandigheden zijn ook relevant voor de vraag of de man de betaling van hypotheekrente en premies levensverzekering op zich heeft genomen ter voldoening aan een natuurlijke verbintenis jegens de vrouw.
Achtergrond
De casus is van deze tijd: een man en een vrouw besluiten te gaan samenleven en kopen een stuk grond waarop een huis wordt gebouwd. Een schriftelijke vastlegging van de afspraken tussen hen blijft achterwege. Nadien worden er twee kinderen geboren met wie de man en de vrouw een gezin vormen. Getrouwd wordt er niet, maar in hun gedragingen verschillen de partners niet of nauwelijks van getrouwde stellen. Zo hebben partijen de uitgaven van het gezin, waaronder de woonlasten, niet in een strikte 50/50 verhouding voldaan en is de vrouw na de geboorte van de kinderen minder gaan werken en op een zeker moment geheel gestopt met werken.
Na 13 jaar wordt de relatie tussen de partners beëindigd. De vrouw wenst tot een verdeling van de gemeenschappelijke woning te komen, waarbij ieder voor de helft in de overwaarde deelt. De man weigert dat, waarop de vrouw de onderhavige procedure aanhangig maakt. De man reageert daarop met een aantal reconventionele vorderingen, waaronder vergoeding van alle door de man gedurende de samenleving gedane betalingen terzake hypotheekrente en premies levensverzekering.
Feitelijke taakverdeling relevant?
De vrouw heeft deze vordering bestreden door erop te wijzen dat de feitelijke situatie gedurende de samenleving zich kenmerkte door financiële verwevenheid. Tevens heeft de vrouw gesteld dat zij na de geboorte van de kinderen minder is gaan werken om de zorg voor de kinderen en het huishouden op zich te nemen en dat dit berustte op een (stilzwijgende) afspraak tussen partijen. Reden waarom de vrouw, naar zij heeft betoogd, er geen rekening mee behoefde te houden dat zij de door de man betaalde hypotheekrente en premies levensverzekering bij het einde van de samenleving diende terug te betalen.
De man heeft dit betoog op zijn beurt bestreden. De strekking daarvan was dat partijen tijdens de samenleving alleen het wonen met elkaar deelden. Met dit betoog heeft de man in twee instanties succes gehad. In appel oordeelde het hof dat de vrouw draagplichtig is voor de helft van de door de man in de periode van 1 september 2002 tot en met 1 april 2009 betaalde hypotheekrente en premies levensverzekering. Het hof nam tot uitgangspunt dat op de vrouw in beginsel de verplichting rustte om de helft van de hypotheekrente en premies levensverzekering te voldoen. Het hof nam vervolgens in aanmerking dat het niet heeft kunnen vaststellen dat partijen terzake afwijkende afspraken hebben gemaakt. Dat de vrouw minder is gaan werken na de geboorte van de kinderen en na de geboorte van het tweede kind volledig is gestopt met werken, is volgens het hof een omstandigheid die voor risico komt van de vrouw. Het had op de weg van de vrouw gelegen om hierover duidelijke afspraken te maken met de man, aldus het hof. In deze situatie voldeed de man volgens het hof evenmin aan een natuurlijke verbintenis, zoals door de vrouw gesteld.
Hoge Raad: uitleg afspraken aan de hand van ‘Haviltex’
Tegen het arrest van het hof heeft de vrouw cassatieberoep ingesteld. Kern van haar betoog is dat bij de beantwoording van de vraag wat partijen zijn overeengekomen met betrekking tot de betaling van de hypotheekrente en premies levensverzekering resp. hun interne draagplicht terzake, de Haviltex-maatstaf geldt, maar dat nergens uit blijkt dat het hof deze maatstaf inderdaad heeft gehanteerd. Voor zover ervan moet worden uitgegaan dat het hof de Haviltex-maatstaf wel heeft gehanteerd, heeft de vrouw een aantal rechts- en motiveringsklachten geformuleerd. Daarbij was de door de vrouw gestelde (stilzwijgende) afspraak en de feitelijke gedragingen van partijen, onder meer blijkende uit de tussen hen gegroeide taakverdeling in het gezinsleven, de inzet.
De Hoge Raad acht deze klachten van de vrouw gegrond. Hij stelt voorop dat in gevallen als het onderhavige zowel de vraag of bepaalde afspraken zijn gemaakt, alsook de vraag welke inhoud die afspraken hebben, dient te worden beantwoord aan de hand van de Haviltex-maatstaf. Daarbij zijn alle omstandigheden van het geval van belang en kan acht worden geslagen op het feitelijk handelen van partijen, zo houdt de Hoge Raad voor. De Hoge Raad overweegt voorts dat de Haviltex-maatstaf ook geldt bij de beantwoording van de vraag of afspraken (kunnen worden geacht te) zijn gewijzigd, waarbij de Hoge Raad verwijst naar zijn uitspraak van 2 september 2011, LJN BQ3876 (hier besproken op Cassatieblog), waarin dit werd aangenomen voor de in het kader van een (stilzwijgend tot stand gekomen) maatschap gemaakte afspraken. Zie rov. 3.4.
Volgens de Hoge Raad heeft het hof niet kenbaar aandacht besteed aan de stellingname van de vrouw dat zowel de man als zijzelf zich heeft gedragen in overeenstemming met de door hen stilzwijgend gemaakte afspraken en de tussen hen feitelijk gegroeide taakverdeling. Indien het hof deze stellingen niet van belang heeft geacht, heeft het hof de juiste beoordelingsmaatstaf miskend, aldus de Hoge Raad. Indien het hof wel de juiste beoordelingsmaatstaf voor ogen heeft gehad, heeft het hof zijn oordeel volgens de Hoge Raad ontoereikend gemotiveerd. Zie rov. 3.5.
Omdat het hof bij zijn oordeel, dat de man niet aan een natuurlijke verbintenis jegens de vrouw heeft voldaan, uitsluitend de aan de vrouw toegeschreven en voor haar risico gebrachte keuzes om minder te gaan werken resp. daarmee te stoppen, aan zijn oordeel ten grondslag heeft gelegd, is ook dat oordeel volgens de Hoge Raad onvoldoende begrijpelijk gemotiveerd. Zie rov. 3.6. Zie voor de in dezen te hanteren maatstaf artikel 6:3 BW en HR 1 oktober 2004, LJN AO9558. In laatstgenoemde uitspraak werd geoordeeld dat bij de beantwoording van de vraag, of een vermogensverschuiving tussen echtgenoten, die iedere gemeenschap hebben uitgesloten, als een natuurlijke verbintenis van de ene echtgenoot jegens de andere moet worden aangemerkt, mede acht moet worden geslagen op de wederzijdse welstand en behoefte van partijen.
Na verwijzing zal opnieuw moeten worden bezien of en in welke mate de vrouw in de periode van 1 september 2002 tot en met 1 april 2009 diende bij te dragen aan de betaling van hypotheekrente en premies levensverzekering. De Hoge Raad voegt daar duidelijkheidshalve aan toe dat de draagplicht van de vrouw ten hoogste betrekking heeft op de helft van die betalingen.
De vrouw werd in cassatie bijgestaan door de auteur in en hoger beroep door Shiri Scheimann (Wybenga Advocaten Rotterdam).