HR 15 november 2024, ECLI:NL:HR:2024:1667

De afwijzing van een verzoek om als belanghebbende in de zin van art. 798 lid 1 Rv te worden aangemerkt is een einduitspraak, waarvan hoger beroep of beroep in cassatie openstaat. Daaraan doet niet af dat in deze zaak de beslissing van de rechtbank niet de vorm van een beschikking had, noch dat de rechter die beslissing niet heeft ondertekend.

Achtergrond van de zaak

In deze zaak ligt de vraag voor of de moeder, die niet het ouderlijk gezag heeft over haar zoon, ontvankelijk is in haar hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank om haar niet als belanghebbende in de zin van art. 798 lid 1 Rv aan te merken in een procedure waarin de Raad voor de Kinderbescherming de ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing van haar zoon heeft verzocht. De rechtbank had de moeder op 18 juli 2023 per brief medegedeeld dat zij als informant in de zin van art. 800 lid 2 Rv werd aangemerkt en haar opgeroepen om ter zitting te verschijnen. Op 27 juli heeft de gemachtigde van de moeder de rechtbank verzocht om de moeder aan te merken als belanghebbende in de procedure. Dit verzoek is door de rechtbank op 4 augustus 2023 per e-mail afgewezen. De moeder heeft hoger beroep ingesteld  tegen de brief van 18 juli 2023 en de e-mail van 4 augustus 2023. Volgens de moeder zijn dit beschikkingen in de zin van art. 806 lid 1 onder a Rv, waartegen zij hoger beroep kan instellen.

De beslissing van het hof

Het hof heeft de moeder in haar hoger beroep(en) niet-ontvankelijk verklaard. Het overwoog dat zowel de brief, als de e-mail niet beschouwd kunnen worden als beschikking in de zin van art. 806 lid 1 onder a Rv. Beide bescheiden misten namelijk de aanduiding “Beschikking” en zij waren ook niet ondertekend door de rechter. De vrouw heeft tegen deze beschikking van het hof cassatieberoep ingesteld.

De Hoge Raad

Volgens de Hoge Raad faalt het cassatieberoep voor zover dit ziet op de brief van de rechtbank van 18 juli 2023. De oproep om als informant aan de zitting deel te nemen, heeft immers op zichzelf geen voor de moeder nadelig rechtsgevolg. De Hoge Raad honoreert echter de klacht over de e-mail van 4 augustus 2023. In die e-mail is namelijk:

“aan de moeder een beslissing van de kinderrechter meegedeeld, die inhoudt dat haar verzoek om als belanghebbende te worden aangemerkt wordt afgewezen. Daarmee wordt de moeder een volwaardige deelname aan de procedure onthouden. Deze beslissing is van dezelfde aard als een vonnis of arrest in een dagvaardingsprocedure waarin een verzoek van een derde tot voeging of tussenkomst wordt afgewezen. Een dergelijke uitspraak is ten aanzien van deze derde een einduitspraak, waarvan hoger beroep of beroep in cassatie openstaat. Een beslissing van de rechter in een verzoekschriftprocedure tot afwijzing van het verzoek van een derde om als belanghebbende aan die procedure te mogen deelnemen, is jegens die derde dus eveneens een voor beroep vatbare einduitspraak. Daaraan doet niet af dat de beslissing niet de vorm heeft van een beschikking, noch dat de rechter die beslissing niet heeft ondertekend. De beslissing, vervat in de e-mail van 4 augustus 2023, is derhalve ten aanzien van de moeder een eindbeschikking. Daaruit volgt tevens dat de beschikking van het hof een eindbeschikking is, waartegen de moeder in cassatie kan opkomen.”

Met het oog op de verwijzingsprocedure gaat de Hoge Raad nog in op de vraag of de moeder als belanghebbende in de zin van art. 798 lid 1 Rv kan worden aangemerkt. Hij overweegt dat uit art. 8 EVRM volgt dat een persoon die aanspraak kan maken op bescherming van zijn familie- en gezinsleven dan wel zijn privéleven, tevens aanspraak kan maken op voldoende betrekking in het besluitvormingsproces dat kan leiden tot inmenging in zijn familie- en gezinsleven dan wel zijn privéleven. Die aanspraak ziet mede op de gerechtelijke procedure, die op zichzelf tevens aan de eisen van art. 6 EVRM dient te voldoen. De vraag of een betrokkene belanghebbende is in de zin van art. 798 lid 1 Rv dient beantwoord te worden aan de hand van deze uit art. 8 EVRM voortvloeiende eisen. Slechts indien het onderwerp van de zaak ertoe kan leiden dat de rechten of verplichtingen waarop de betrokkene zich beroept rechtstreeks door de rechterlijke beslissing worden geraakt, is die betrokkene belanghebbende in de zin van art. 798 lid 1 Rv.

In de onderhavige zaak is in dit verband van belang dat het verzoek van de moeder inhoudt dat  de zoon sinds maart 2023 bij haar woont en door haar wordt opgevoed en verzorgd. Een uithuiszetting zou, mocht de zoon inderdaad nog bij haar wonen, dus de rechten en verplichtingen van de moeder ten aanzien van haar zoon rechtstreeks raken. Het verwijzingshof zal daarom volgens de Hoge Raad moeten beoordelen of het verzoek van de moeder nog actueel is en, zo ja, met inachtneming van het hiervoor  gegeven kader, moeten beoordelen of de moeder als belanghebbende tot de procedure moet worden toegelaten.

Afdoening

De Hoge Raad vernietigt de beschikking van het hof en wijst het geding terug naar het hof. Dit oordeel wijkt af van de conclusie van A-G Ibili. De A-G oordeelde dat, hoewel de brief en de e-mail van de rechtbank naar zijn mening gekwalificeerd konden worden als beschikkingen, het tussenbeschikkingen zouden zijn, waartegen krachtens art. 358 lid 4 Rv slechts tegelijk met de eindbeslissing hoger beroep zou kunnen worden ingesteld.

Cassatieblog.nl

Share This