Selecteer een pagina

Cassatieblog HR 15 december 2023, ECLI:NL:HR:2023:1755

Artikel 7:2 BW beschermt consumenten bij de koop van een woning door middel van een schriftelijkheidsvereiste en een recht op bedenktijd. In deze prejudiciële beslissing overweegt de Hoge Raad dat een perceel grond met de publiekrechtelijke bestemming ‘wonen’ geen woning in de zin van dat artikel is.

Achtergrond

Een verkoper van een bouwkavel vordert schadevergoeding van een koper die zich heeft teruggetrokken nadat het door de koper uitgebrachte bod door de verkoper was geaccepteerd. De verkoper heeft het perceel vervolgens aan een derde verkocht voor een veel lagere prijs en vordert het prijsverschil, á 85 duizend euro. De koper meent de consumentenbescherming van art. 7:2 BW in te kunnen roepen, specifiek het schriftelijkheidsvereiste. Dat vereiste, evenals het recht op bedenktijd in dat artikel, is van toepassing op ‘de koop van een tot bewoning bestemde onroerende zaak of bestanddeel daarvan’.

De rechtbank Overijssel heeft vervolgens een prejudiciële vraag gesteld aan de Hoge Raad over de reikwijdte van deze definitie: valt een perceel grond met de publiekrechtelijke bestemming ‘wonen’ hieronder?

Antwoord Hoge Raad

Beslissend voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een woning, is volgens de Hoge Raad of de verkoper zich heeft verplicht een woning aan de koper te leveren. Een ‘woning’ is daarbij een gebouw (of gedeelte daarvan) dat woondoeleinden dient; met ‘leveren’ doelt hij op het ‘geven van een zaak’ uit art. 7:1 BW.

Aan de hand van de wetsgeschiedenis overweegt de Hoge Raad vervolgens dat of op het moment van de koop al gesproken kan worden van een woning, een belangrijk maar niet beslissend gezichtspunt is bij dit criterium. Wanneer een verkoper zich dus verplicht een woning op een perceel te leveren die nog gebouwd moet worden, doet dat geen afbreuk aan de wettelijke bescherming. De bescherming geldt echter niet als de koper zelf voornemens is het perceel te (laten) bebouwen, ook als de verkoper daarvan weet.

Afdoening

De Hoge Raad beantwoordt de gestelde vraag dus negatief, dat is in lijn met de conclusie van A-G Valk.

Cassatieblog.nl

Share This