Selecteer een pagina

HR 2 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1804

De rechter die moet beslissen op een verzoek van de schuldenaar tot intrekking of wijziging van een bevel tot conservatoir beslag als bedoeld in de EAPO-Verordening, moet rekening houden met feiten en omstandigheden van na indiening van het verzoek om een bevel dan wel die na indiening zijn vastgesteld. Dit geldt ook als die omstandigheden van belang zijn voor het oordeel of is voldaan aan art. 7 lid 2 EAPO-Vo.

De casus en het oordeel van het hof

Verweerster heeft een overeenkomst gesloten met de Cypriotische vennootschap Hoch Capital. De overeenkomst strekt tot het handelen in Contracts for Difference. In februari 2019 heeft verweerster een bedrag van € 362.250 gestort, waarvan zij € 347.226,59 heeft verloren. Verweerster stelt zich op het standpunt dat Hoch Capital zich schuldig heeft gemaakt aan oneerlijke handelspraktijken. Zij vordert een schadevergoeding van € 347.226,59.

In januari 2020 heeft de voorzieningenrechter bevel gegeven tot conservatoir beslag als bedoeld in de EAPO-Verordening op een bankrekening van Hoch Capital in Duitsland. In het onderhavige kort geding vordert Hoch Capital intrekking van het bevel tot conservatoir beslag. De voorzieningenrechter heeft deze vordering afgewezen. Hij heeft Hoch Capital in reconventie veroordeeld om aan verweerster een kopie te verstrekken van alle geluidsopnamen die zijn gemaakt van telefoongesprekken tussen Hoch Capital en verweerster. Aan deze veroordeling heeft Hoch Capital voldaan.

Het hof heeft het vonnis bekrachtigd. Het heeft daartoe onder meer overwogen dat het bij zijn beoordeling rekening mocht houden met omstandigheden van na het bevel tot conservatoir beslag. Daarvan uitgaande heeft het hof zijn oordeel mede gebaseerd op de inhoud van de telefoongesprekken tussen Hoch Capital en verweerster.

De Hoge Raad

Hoch Capital klaagt in cassatie dat het hof een onjuiste uitleg heeft gegeven aan de EAPO-Vo. Het hof zou bij de beoordeling van het verzoek om intrekking van het bevel tot conservatoir beslag, voor zover het daarbij gaat om de vraag of is voldaan aan de voorwaarde dat de schuldeiser voldoende bewijsmateriaal verstrekt om het gerecht ervan te overtuigen dat zijn vordering tegen de schuldenaar waarschijnlijk gegrond wordt verklaard (art. 7 lid 2 EAPO-Vo), ten onrechte rekening hebben gehouden met omstandigheden die zich na indiening van het verzoek om het bevel hebben voorgedaan.

De Hoge Raad stelt voorop dat het doel van de EAPO-Vo is het vereenvoudigen van het in de Europese Unie aanvragen en toepassen van bewarende maatregelen in zaken met grensoverschrijdende gevolgen. Daartoe bevat de verordening een uniforme procedure waarmee een bevel kan worden verkregen om conservatoir beslag te leggen op een bankrekening in een andere staat. De EAPO-Vo voorziet in waarborgen voor het bereiken van een passend evenwicht tussen het belang van de schuldeiser bij het verkrijgen van een dergelijk bevel en het belang van de schuldenaar dat het bevel niet wordt misbruikt.

Omdat op een verzoek om een bevel tot conservatoir beslag wordt beslist zonder de schuldenaar te horen (art. 11 EAPO-Vo), voorziet de verordening in de mogelijkheid dat de schuldenaar het bevel of de handhaving ervan aanvecht. Art. 33 lid 1 EAPO-Vo noemt zeven gronden voor de intrekking of wijziging van een bevel. Zes van die zeven gronden hebben betrekking op omstandigheden die zich voordoen na indiening van het verzoek om een bevel. De Hoge Raad wijst er daarnaast op dat bij de totstandkoming van de verordening is onderkend dat de schuldeiser na afwijzing van een eerder verzoek steeds de mogelijkheid heeft een nieuw bevel te vragen, bijvoorbeeld omdat hij beschikt over nieuw bewijsmateriaal:

“Het ligt voor de hand dat de rechter met dergelijk nieuw bewijsmateriaal ook reeds rekening kan houden in het geval hij moet beslissen op een op art. 33 lid 1, onder a, EAPO-Vo gegrond verzoek van de schuldenaar tot intrekking of wijziging. Indien met dat nieuwe bewijsmateriaal in dat kader geen rekening gehouden zou kunnen worden, zou de schuldeiser genoodzaakt zijn steeds wanneer hij over nieuw bewijsmateriaal de beschikking krijgt een nieuw verzoek in te dienen, op welk verzoek dan wordt beslist zonder de schuldenaar te horen. Noch het belang van de schuldeiser, noch dat van de schuldenaar is daarmee gediend. Een dergelijke gang van zaken zou ook niet stroken met het doel van de EAPO-Vo om te voorzien in een procedure waarin op een efficiënte en prompte wijze conservatoir beslag kan worden gelegd. De tekst van de verordening sluit niet uit dat ook voor de intrekkings- en wijzigingsgrond van art. 33 lid 1, onder a, EAPO-Vo, evenals voor de andere in die bepaling geregelde intrekkings- en wijzigingsgronden, geldt dat latere of later vastgestelde omstandigheden in de beschouwing worden betrokken. Een andere uitleg zou bovendien ertoe leiden dat een bevel tot conservatoir beslag moet worden ingetrokken of gewijzigd indien op het moment van indiening van het verzoek om het geven van een bevel het overgelegde bewijsmateriaal ontoereikend was, ook indien de vordering van de schuldeiser in de bodemprocedure inmiddels is toegewezen. Het is niet aannemelijk dat dit is beoogd, te meer niet nu op grond van art. 33 lid 1, onder f, EAPO-Vo het bevel kan worden ingetrokken of gewijzigd in het spiegelbeeldige geval dat de vordering in de bodemprocedure inmiddels is afgewezen, en dus in dat geval uitdrukkelijk rekening wordt gehouden met omstandigheden van na de indiening van het verzoek om het geven van een bevel.”

De Hoge Raad oordeelt daarom dat de rechter die moet beslissen op een verzoek van de schuldenaar tot intrekking of wijziging van het bevel tot conservatoir beslag, rekening kan houden met feiten en omstandigheden die zich na indiening van het verzoek om een bevel hebben voorgedaan dan wel na die indiening zijn vastgesteld. Dit geldt ook wanneer die omstandigheden van belang zijn voor het oordeel of is voldaan aan het vereiste van art. 7 lid 2 EAPO-Vo. Over deze uitleg van de EAPO-Vo kan volgens de Hoge Raad redelijkerwijs geen twijfel bestaan. Er is daarom geen aanleiding om daarover prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie.

Afdoening

De Hoge Raad verwerpt het beroep. Deze afdoening is in overeenstemming met de conclusie van A-G Rank-Berenschot.

Cassatieblog.nl

Share This