HR 27 maart ECLI:NL:HR:2020:538
De eis van inschrijving in het rechtsmiddelenregister (binnen acht dagen, op straffe van niet-ontvankelijkheid, art. 3:301 lid 2 BW) geldt slechts voor gevallen waarin de bestreden uitspraak op het moment dat het rechtsmiddel wordt ingesteld, daadwerkelijk in de plaats van de akte van levering is getreden of nog kan treden.
Ingevolge art. 3:301 lid 1 BW kan een uitspraak waarvan de rechter heeft bepaald dat zij in de plaats treedt van een tot levering van een registergoed bestemde akte of van een deel van een zodanige akte, onder bepaalde voorwaarden in de openbare registers worden ingeschreven.
Het tweede lid van art. 3:301 BW bepaalt heel algemeen dat verzet, hoger beroep en cassatie op straffe van niet-ontvankelijkheid binnen acht dagen na het instellen van het rechtsmiddel moeten worden ingeschreven in de registers, bedoeld in art. 433 Rv.
Het vonnis van de rechtbank in deze zaak hield een veroordeling van de eiser tot cassatie in om binnen veertien dagen medewerking te verlenen aan de levering van een woonhuis. Zou hij in gebreke blijven, dan zou het vonnis in de plaats treden van eisers bij akte van levering vereiste wilsverklaring en handtekening. Binnen veertien dagen verleende eiser conform dit vonnis medewerking aan de levering. Hij stelde tegen dit vonnis hoger beroep in, maar schreef zijn hoger beroep niet in het rechtsmiddelenregister in.
Is in dit geval inschrijving nodig, nu het tot inschrijving van het vonnis immers niet is gekomen? Het hof meende van wel, kort gezegd omdat de oordelen van de rechtbank (veroordeling tot levering en indeplaatstreding) onlosmakelijk met elkaar waren verbonden en het tweede lid het vereiste van inschrijving van het vonnis niet stelt; het hof achtte eiser op grond van art. 3:301 lid 2 BW niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep. Dit oordeel blijft niet in stand.
Volgens de Hoge Raad strekt het voorschrift van inschrijving van het rechtsmiddel binnen acht dagen na het instellen daarvan ertoe, dat bij inschrijving in de openbare registers van een uitspraak die in de plaats treedt van (een deel van) een tot levering bestemde akte als bedoeld in art. 3:89 BW, zoveel mogelijk buiten twijfel wordt gesteld dat op het tijdstip waarop de beroepstermijn verstreek, geen rechtsmiddel is ingesteld. Dit is van belang voor de rechtszekerheid die is vereist bij de verkrijging van registergoederen.
Daarom heeft art. 3:301 lid 2 BW een beperkte strekking. Gelet op de zware sanctie van niet-ontvankelijkheid is er geen grond het toepassingsbereik van deze bepaling uit te breiden tot gevallen die niet door de wettekst worden bestreken, of waarin de betrouwbaarheid van de openbare registers niet in het geding is. Daarom moet, aldus de Hoge Raad, worden aangenomen dat de eis van inschrijving in het rechtsmiddelenregister slechts geldt voor gevallen waarin de bestreden uitspraak op het moment dat het rechtsmiddel wordt ingesteld, daadwerkelijk in de plaats van (een deel van) de akte van levering is getreden of nog kan treden:
“Een vernietiging van de uitspraak kan immers alleen in die gevallen ertoe leiden dat de inschrijving van de uitspraak in de openbare registers achteraf bezien niet tot eigendomsoverdracht heeft geleid. Art. 3:301 lid 2 BW is dus niet van toepassing indien op het moment waarop het rechtsmiddel wordt aangewend, vaststaat dat de uitspraak niet ter vervanging van de akte van levering of een deel daarvan, in de openbare registers is ingeschreven of nog kan worden ingeschreven.”
Volgt vernietiging en verwijzing.