HR 13 juni 2025, ECLI:NL:HR:2025:901
Op 25 mei 2015 was het tweede pinksterdag en dat is een algemeen erkende feestdag. De respijttermijn zou daarom bij betekening op 20 mei 2015 van het verstek- en het verzetvonnis zijn geëindigd op 26 mei 2015; vanaf 27 mei 2015 zou de voormalige vennoot, indien hij toen nog niet volledig zou hebben nagekomen, dwangsommen hebben verbeurd. Het hof had moeten onderzoeken of de voormalige vennoot, bij betekening op 20 mei 2015, binnen de bij de betekening te vermelden termijn van drie werkdagen (dus op uiterlijk 26 mei 2015) aan de hoofdveroordeling zou hebben voldaan.
Achtergrond
Eiser tot cassatie is advocaat en heeft verweerder in cassatie, de vof SDK Administratie & Advies (hierna: SDK), bijstand verleend in een geschil met een voormalige vennoot. Bij verstekvonnis van 10 maart 2015 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam de voormalige vennoot uitvoerbaar bij voorraad veroordeeld om binnen drie werkdagen na betekening van het vonnis de aan SDK toebehorende auto met autosleutels, laptop en telefoon met simkaart af te geven. Een en ander op straffe van een dwangsom van € 5.000,- per dag tot een maximum van € 100.000,-. Na verzet door de voormalige vennoot – gedurende welke tijd de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis was geschorst – is het verstekvonnis ten aanzien van de teruggave van de auto en de telefoon met toebehoren door de voorzieningenrechter bij vonnis van 12 mei 2015 in stand gelaten. Nadat eiser op 18 mei 2015 door de rechtbankgriffie werd geïnformeerd dat het vonnis een kennelijke verschrijving bevatte en de dwangsommen niet waren gewijzigd, heeft eiser op 19 mei 2015 de deurwaarder per mail verzocht “over te gaan tot het ophalen van de auto en het executeren van de inmiddels vervallen dwangsommen”. Bij deze mail was het verzetvonnis gevoegd. Op dat moment had SDK reeds op 16 mei 2015 de auto (zonder sleutels en papieren) onder zich genomen. De voormalige vennoot heeft de telefoon op 29 mei 2015 teruggegeven.
Uiteindelijk bleek de voormalige vennoot geen verhaal te bieden voor de verbeurde dwangsommen en is – na beëindiging van de werkzaamheden van eiser voor SDK eind augustus 2015 – de executie van de vonnissen stil komen te liggen.
In 2020 bleek dat de voormalige vennoot mogelijk toch verhaal kon bieden. Toen SDK de executie opnieuw ter hand wilde nemen, werd echter duidelijk dat de verbeurde dwangsommen waren verjaard. SDK heeft hierop eiser aansprakelijk gesteld wegens het niet wijzen op de korte verjaringstermijn voor verbeurde dwangsommen.
Geding in feitelijke instanties
De rechtbank heeft de vorderingen van SDK uit hoofde van wanprestatie toegewezen en eiser veroordeeld tot betaling van € 80.000,-. In hoger beroep heeft eiser voor het eerst aangevoerd dat SDK geen schade heeft geleden. Na de verzetprocedure was namelijk vereist dat het verzetvonnis opnieuw zou worden betekend aan de voormalige vennoot, samen met het verstekvonnis. Dit was niet gebeurd en daarom waren volgens eiser de dwangsommen niet verbeurd.
Het hof heeft het vonnis vernietigd, maar eiser alsnog veroordeeld tot betaling van € 15.000,-, omdat hij had nagelaten de deurwaarder erop te wijzen dat beide vonnissen moesten worden betekend. Eiser had volgens het hof in ieder geval kort na de mail moeten checken of de betekening had plaatsgevonden. Daarnaast had eiser SDK volgens het hof ook uitdrukkelijk en schriftelijk moeten waarschuwen voor de verkorte verjaringstermijn ter zake van verbeurde dwangsommen. Op basis van de datum van de mail van eiser aan de deurwaarder (19 mei 2015) oordeelt het hof dat betekening zou hebben plaatsgevonden op 20 mei 2015. Nu een respijttermijn gold van drie werkdagen en de voormalige vennoot de telefoon op 29 mei 2015 heeft teruggegeven oordeelt het hof dat dwangsommen zouden zijn verbeurd van 26 mei 2015 tot en met 28 mei 2015 voor een totaal van € 15.000,-. Eiser stelt cassatieberoep in tegen het arrest.
Het geding in cassatie
Het cassatiemiddel van eiser klaagt dat het een feit van algemene bekendheid was dat 25 mei 2015 tweede pinksterdag was en dus geen werkdag was. Deze klacht is volgens de Hoge raad gegrond:
“Op 25 mei 2015 was het tweede pinksterdag en dat is een algemeen erkende feestdag. De respijttermijn zou daarom bij betekening op 20 mei 2015 van het verstek- en het verzetvonnis zijn geëindigd op 26 mei 2015; vanaf 27 mei 2015 zou [de voormalige vennoot], indien hij toen nog niet volledig zou hebben nagekomen, dwangsommen hebben verbeurd.”
Het middel klaagt verder dat het hof ten onrechte voorbij is gegaan aan het betoog van eiser dat bij betekening van beide vonnissen, de voormalige vennoot direct aan de hoofdveroordeling zou hebben voldaan en hij dus geen dwangsommen zou hebben verbeurd.
Ook deze klacht is naar oordeel van de Hoge Raad gegrond. De Hoge Raad oordeelt dat het hof, gelet op het partijdebat, had moeten onderzoeken of de voormalige vennoot, bij betekening van beide vonnissen op 20 mei 2015, binnen de termijn van drie werkdagen aan de hoofdveroordeling zou hebben voldaan.
De Hoge Raad vernietigt het arrest, conform de conclusie van A-G Lindenbergh, en verwijst het geding naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch.