Selecteer een pagina

HR 12 augustus 2016,  ECLI:NL:HR:2016:1928 (Continental c.s. / Ontvanger)

Aan de Ontvanger kunnen geen exploten worden betekend langs de weg van art. 49 Rv, welke bepaling zich ook niet leent voor toepassing bij analogie. Ten aanzien van de Ontvanger kan slechts sprake zijn van betekening in persoon (art. 143 lid 2 Rv) indien afschrift van het exploot wordt gelaten aan de daartoe aangewezen functionaris (of aan de waarnemend Ontvanger) persoonlijk.

Achtergronden

In deze zaak stond de vraag centraal op welke wijze betekening van een verstekvonnis dient plaats te vinden om een betekening aan de Ontvanger in persoon (143 lid 2 Rv) te bewerkstelligen, en of in deze zaak een dergelijke betekening in persoon had plaatsgevonden door betekening van het vonnis aan een receptioniste van het kantoor van de Ontvanger.

Art. 143 lid 2 Rv bepaalt dat het verzet tegen een verstekvonnis moet worden gedaan bij exploot van dagvaarding binnen vier weken na de betekening van het vonnis of van enige uit kracht daarvan opgemaakte akte of ter uitvoering daarvan strekkende akte aan de veroordeelde in persoon, of na het plegen door deze van enige daad waaruit noodzakelijk voortvloeit dat het vonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging aan hem bekend is. Het derde lid van het artikel bepaalt vervolgens dat buiten de gevallen genoemd in het tweede lid de termijn waarbinnen het verzet moet worden gedaan aanvangt op de dag waarop het vonnis ten uitvoer is gelegd.

Betekening

De zesde afdeling van Boek 1 van Titel 1 Rv bevat regels over de wijze waarop exploten moeten worden betekend. Art. 46 lid 1 Rv bepaalt (onder meer) dat de deurwaarder een afschrift van het exploot laat aan (i) degene voor wie het is bestemd in persoon of (ii) aan de woonplaats aan een huisgenoot van deze of aan een andere persoon die zich daar bevindt en van wie aannemelijk is dat deze zal bevorderen dat het afschrift degene voor wie het exploot is bestemd, tijdig bereikt. De wet voorziet in een aantal gevallen in een bijzondere regeling. Zo bepaalt art. 48 Rv dat ten aanzien van de Staat, de betekening geschiedt aan het parket van de procureur-generaal bij de Hoge Raad. Indien afschrift van een voor de Staat bestemd exploot wordt gelaten aan ene persoon ten parkette die daartoe is aangewezen, is het exploot gedaan aan de Staat in persoon. Art. 49 bepaalt dat ten aanzien van een publiekrechtelijke rechtspersoon als bedoeld in art. 2:1 BW (met uitzondering van de Staat), de betekening geschiedt ter plaatse waar het bestuur zitting of kantoor houdt, of aan de persoon of de woonplaats van het hoofd van het bestuur. Ten aanzien van andere rechtspersonen bepaalt art. 50 Rv dat betekening aan hun kantoor geschiedt of aan de persoon of de woonplaats van een van de bestuurders. Indien afschrift van het exploot wordt gelaten aan een bestuurder, is het exploot gedaan aan de rechtspersoon in persoon.

De Ontvanger

Maar hoe zit het met betekening aan de Ontvanger in persoon? Art. 3 lid 1 Invorderingswet 1990 bepaalt dat de Ontvanger is belast met de invoeringen van de rijksbelastingen. Het tweede lid bepaalt dat in alle rechtsgedingen voortvloeiende uit de uitoefening van zijn taak de Ontvanger als zodanig in rechte optreedt. Op grond van art. 2 lid 1 sub i Iw 1990 wordt onder “ontvanger” verstaan: de functionaris die als zodanig bij ministeriële regeling is aangewezen (vgl. art. 2 lid 3 sub b Algemene wet inzake rijksbelastingen). De Ontvanger is dus een zelfstandig bestuursorgaan dat, ook als is hij geen rechtspersoon, toch zowel eisend als verwerend zelfstandig in rechte kan optreden waar het gaat om geschillen die voortvloeien uit de uitoefening van zijn taak. De eerder genoemde ministeriële regeling, waarin is geregeld wie als Ontvanger zijn aangewezen, is de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003.

De Ontvanger moet dus worden onderscheiden van de Staat. De Ontvanger is ook geen (andere) publiekrechtelijke rechtspersoon in de zin van art. 2:1 BW. De Ontvanger is ook geen (andere) rechtspersoon als bedoeld in art. 50 Rv. De artikelen 48, 49 en 50 Rv zijn op de Ontvanger dan ook niet van toepassing.

Hoge Raad

In deze zaak had het hof art. 49 Rv naar analogie toegepast op de Ontvanger en geoordeeld dat de betekening van het verstekvonnis aan de receptioniste van het kantoor van de Ontvanger niet kan worden aangemerkt als een betekening aan de Ontvanger in persoon, omdat niet aannemelijk was geworden dat zij daartoe door de Ontvanger was aangewezen in de zin van art. 49 Rv. In cassatie doet de Hoge Raad de zaak af op het incidentele cassatieberoep van de Ontvanger, waarin kort gezegd werd geklaagd dat art. 49 Rv überhaupt niet van toepassing is op een betekening aan de Ontvanger in persoon, ook niet naar analogie. De Hoge Raad overweegt dat de regeling van art. 143 lid 2 Rv erop gericht is dat de veroordeelde daadwerkelijk bekend raakt met een hem veroordelend vonnis. De voorschriften voor betekening van een inleidende dagvaarding bieden immers geen zekerheid dat die dagvaarding de gedaagde ook daadwerkelijk bereikt. Voor betekening in persoon kan daarom niet worden volstaan met overhandiging of achterlating van een afschrift dan wel toezending per post. De Hoge Raad overweegt vervolgens:

“3.4.3 De ontvanger voert rechtsgedingen voortvloeiende uit de uitoefening van zijn taak in zijn eigen hoedanigheid (zie art. 3 lid 2 Iw 1990). Alleen hij is dus bevoegd om in dergelijke gevallen als formele procespartij op te treden. Het is dan ook de ontvanger die in dit geding is gedagvaard en veroordeeld.

3.4.4 Als ontvanger wordt aangemerkt de functionaris die als zodanig bij Ministeriële regeling is aangewezen (art. 2lid 1, aanhef en onder i, Iw 1990; zie ook art. 5 lid 5 Iw 1990). De desbetreffende regeling is de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003 (Stcrt. 2002, 247). In die regeling worden voor de onderscheiden belastingen bepaalde functionarissen als ontvanger aangewezen. Die functionarissen zijn steeds natuurlijke personen in een bepaalde hoedanigheid. (…)

3.4.5 De ontvanger kan niet worden aangemerkt als een publiekrechtelijke rechtspersoon als bedoeld in art. 2:1 BW. Hij dient te worden onderscheiden van de Staat, en exploten aan hem kunnen dus niet op de in art. 48 Rv voorgeschreven wijze worden betekend (vgl. HR 31 januari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF3638, NJ 2003/213). De ontvanger maakt geen onderdeel uit van een andere publiekrechtelijke rechtspersoon. Zoals hiervoor in 3.4.4 is overwogen is de ontvanger een in functionele hoedanigheid aangewezen natuurlijke persoon. Langs de weg van art. 49 Rv kunnen aan hem derhalve geen exploten worden betekend. Deze bepaling leent zich hier ook niet voor toepassing bij analogie.”

Uit deze overwegingen van de Hoge Raad vloeit voort dat betekening van een exploot aan de Ontvanger moet gebeuren volgens de voorschriften van art. 46 of 47 Rv. Ook blijkt hieruit dat geen sprake is van betekening van een exploot aan de Ontvanger in persoon, indien uitsluitend afschrift is gelaten aan een bestuurder of aan een persoon die daartoe is aangewezen:

“3.4.6 (…) Ten aanzien van de ontvanger kan slechts sprake zijn van betekening ‘in persoon’, als bedoeld in art. 143 lid 2 Rv, indien de deurwaarder afschrift van zijn exploot laat aan de daartoe aangewezen functionaris persoonlijk (of, in voorkomend geval, aan de waarnemend ontvanger persoonlijk). De strekking van art. 143 lid 2 Rv (…) verzet zich ertegen om aan te nemen dat sprake is van betekening van het exploot aan de ontvanger ‘in persoon’ indien de deurwaarder ermee heeft volstaan afschrift van het stuk te laten aan een medewerker als een receptionist, ook indien de ontvanger de desbetreffende persoon heeft gemachtigd om stukken in ontvangst te nemen.”

De Hoge Raad voegt hieraan nog toe dat de voorschriften omtrent betekening van openbare orde zijn en door de rechter ambtshalve dienen te worden toegepast. Het staat de rechter daarom niet vrij om aan deze regels voorbij te gaan, ook niet op grond van een daartoe strekkend eensluidend standpunt van partijen.

Verlenen van uitstel (art. 25 Iw 1990)

Nu het incidentele cassatiemiddel van de Ontvanger slaagt, kan de Hoge Raad het merendeel van de klachten in cassatie van Continental c.s. onbesproken laten bij gebrek aan belang. Wel gaat de Hoge Raad nog in op de klacht dat de rechter een minder verstrekkende voorziening moet treffen als het gevorderde te ruim is (art. 24 Rv), en dat het hof daarom bij het afwijzen van een verzoek tot het treffen van een algemeen invorderingsverbod een minder verstrekkende voorziening had kunnen treffen in de vorm van verlening van uitstel van betaling. De Hoge Raad overweegt dat ook deze klacht faalt, omdat het verlenen van uitstel van betaling door de burgerlijke rechter in het kader van een verzet tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel het stelsel van de Invorderingswet onaanvaardbaar zou doorkruisen. De Hoge Raad merkt daarbij op dat het verlenen van uitstel van betaling geregeld is in art. 25 Iw 1990, en dat bij toepassing van die regeling de belastingrechter de bevoegde rechter is (rov. 3.6). Dit laatste lijkt een verschrijving: op grond van art. 25.7.1 Leidraad Invordering 2008 staat in dergelijke gevallen in de meeste gevallen administratief beroep open bij de directeur, en is niet voorzien in een beroep bij de belastingrechter.

De Ontvanger werd in cassatie bijgestaan door Hans van Wijk en Maarten Jansen.

Cassatieblog.nl

Share This