HR 12 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX5801
In het geval waarin op grond van subjectieve cumulatie, voeging of rolvoeging bij één vonnis, arrest of beschikking in alle zaken tegelijk uitspraak is gedaan, mag bij één dagvaarding of verzoekschrift een rechtsmiddel wordt aangewend.
In deze octrooizaak heeft eiseres cassatieberoep ingesteld tegen een arrest waarbij het hof in drie zaken tegelijk uitspraak heeft gedaan. Verweerders voeren aan dat eiseres niet-ontvankelijk is in dit beroep, omdat zij bij één dagvaarding cassatieberoep heeft ingesteld in verschillende zaken. Zij doen daartoe een beroep op vaste rechtspraak van de Hoge Raad dat de eisen van een goede procesorde zich in beginsel ertegen verzetten dat tegen in verschillende gedingen gedane uitspraken bij één en hetzelfde exploot van dagvaarding cassatieberoep wordt ingesteld.
Hoofdregel: cassatieberoep in verschillende zaken niet bij één processtuk
In HR 7 maart 1980, NJ 1980, 611 overwoog de Hoge Raad dat weliswaar in het algemeen geldt dat cassatieberoep in verschillende zaken niet bij een en hetzelfde exploot van dagvaarding mag worden ingesteld, maar dat uitzonderingen op die regel mogelijk zijn. In die zaak ging het om beroep tegen op dezelfde dag gewezen uitspraken van dezelfde rechter en tussen dezelfde partijen, in geschillen die gewoonlijk verenigd aan de rechter worden voorgelegd, maar in dit geval afzonderlijk aanhangig waren gemaakt. De Hoge Raad achtte in dat geval een uitzondering op de hoofdregel op zijn plaats.
Volgens A-G Huydecoper komt uit de sindsdien verschenen rechtspraak het beeld naar voren dat aan de hoofdregel wordt vastgehouden in gevallen waarbij met één inleidend processtuk wordt opgekomen tegen uitspraken waartussen geen relevante mate van samenhang bestaat en dat een uitzondering van toepassing wordt geacht wanneer wel sprake is van voldoende materiële en processuele samenhang (conclusie, sub 9).
Zaken waarin de Hoge Raad vasthield aan de hoofdregel
In HR 23 december 2005, ECLI:NL:HRL2005:AU3252, NJ 2007, 162 ging het om tien afzonderlijke geschillen tussen een Landinrichtingscommissie in de zin van de toenmalige Landinrichtingswet en verschillende belanghebbenden bij het desbetreffende landinrichtingsproject. De uitspraken in die zaken waren niet gewezen tussen dezelfde partijen en er was geen sprake van voeging wegens verknochtheid. De Hoge Raad paste de hoofdregel toe en verklaarde het (bij één en hetzelfde exploot van dagvaarding ingestelde) cassatieberoep niet-ontvankelijk. In HR 9 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM4088, NJ 2010, 401 ging het om door dezelfde belanghebbende tegen drie verschillende partijen ingeleide verzoeken tot faillietverklaring. In appel was over die verzoeken bij drie afzonderlijke arresten in dezelfde zin beslist. Er was geen voeging wegens verknochtheid bevolen. Ook in deze zaak volgde een niet-ontvankelijkverklaring. HR 24 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ3010 (hier besproken op Cassatieblog) betrof een cassatieberoep dat was ingesteld door in totaal negen eisers tegen arresten die het hof op dezelfde dag had gewezen in drie afzonderlijke zaken. Alle zaken gingen over schade als gevolg van gebreken in het aan eisers geleverde teeltmateriaal. De in cassatie bestreden arresten waren niet gewezen tussen dezelfde partijen, terwijl het hof ook niet voeging wegens verknochtheid had bevolen van de gedingen waarin die arresten zijn gewezen. Het door eisers gezamenlijk (bij één exploot van dagvaarding) ingestelde cassatieberoep achtte de Hoge Raad in strijd met de goede procesorde, zodat het cassatieberoep niet-ontvankelijk werd verklaard.
Naar aanleiding van voornoemde arresten merkt A-G Huydecoper op dat wanneer de zaken verschillende partijen betreffen en er geen vorm van voeging heeft plaatsgehad, het enkele feit dat de zaken op met elkaar (nauw) verwante problemen betrekking hebben gewoonlijk onvoldoende zal zijn om een uitzondering op de hoofdregel te rechtvaardigen (conclusie, sub 9).
Zaken waarin de Hoge Raad wél een uitzondering op de regel aanvaardde
Wanneer is wel een uitzondering op de hoofdregel op zijn plaats? In HR 27 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO0973, NJ 2004, 239 ging het om geschillen tussen de belastingontvanger en (groepen van) tuinders, aanvankelijk bij verschillende rechterlijke instanties ingeleid, maar op verzoek van de Ontvanger en met instemming van de betrokken tuinders wegens verknochtheid naar dezelfde rechter verwezen, en vervolgens in feitelijke instanties samen berecht. De Hoge Raad verwierp in dit geval het beroep op niet-ontvankelijkheid. Een andere zaak waarin de Hoge Raad een uitzondering op de regel aanvaardde was HR 19 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK8100, NJ 2010, 116. In deze onteigeningszaak liet de Hoge Raad toe dat bij één dagvaarding cassatieberoep werd ingesteld tegen vier vonnissen van de rechtbank. Volgens de Hoge Raad was sprake van een zeer nauwe materiële en processuele samenhang, die erin bestond dat alle vier de te onteigenen percelen onder bewind stonden van dezelfde bewindvoerder, die in alle zaken de (enige) gedaagde was.
A-G Huydecoper leidt uit de voornoemde zaken af dat in gevallen waarin zaken op grond van verknochtheid zijn gevoegd en vervolgens dienovereenkomstig zijn behandeld en beslist, in elk geval beroep op de uitzondering mag worden gedaan. Hij meent dat hetzelfde geldt als de rechter zonder dat voeging plaatsvindt, verschillende zaken in één gelijkluidende beslissing heeft beslist, zoals in het geval van subjectieve cumulatie. Ook in de onderhavige zaak acht Huydecoper daarom een uitzondering op de hoofdregel aangewezen (sub 10).
Oordeel Hoge Raad
De Hoge Raad sluit aan bij het oordeel van zijn A-G, en komt tot de conclusie dat in dit geval het cassatieberoep bij één dagvaarding mocht worden ingesteld. Daarvoor geeft de Hoge Raad de volgende motivering:
“De rechtbank heeft de afzonderlijk ingestelde vorderingen van [verweerster in cassatie sub 1], Centrafarm en een derde eiseres die alle de geldigheid betreffen van een Europees octrooi en van een aanvullend beschermingscertificaat van [eiseres tot cassatie], gezamenlijk behandeld en na rolvoeging bij één vonnis beslist. [Eiseres tot cassatie] heeft van dat vonnis bij één dagvaarding hoger beroep ingesteld. Ook in hoger beroep zijn de zaken gezamenlijk behandeld en het hof heeft bij één arrest in de drie zaken uitspraak gedaan. In een dergelijk geval – waarin op grond van subjectieve cumulatie, voeging of rolvoeging bij één vonnis, arrest of beschikking in alle zaken tegelijk uitspraak wordt gedaan – mag bij één dagvaarding of verzoekschrift een rechtsmiddel worden aangewend (vlg. HR 9 mei 1958, NJ 1959/321 [lees: NJ 1958/321]).”
Uit deze overweging lijkt te volgen dat de Hoge Raad een categorie zaken aanwijst waarin een algemene uitzondering gerechtvaardigd is op de hoofdregel dat in verschillende zaken niet bij één processtuk een rechtsmiddel mag worden aangewend: zaken waarin sprake is van subjectieve cumulatie (dat spreekt overigens wel voor zich, want subjectieve cumulatie betekent niets meer dan dat in één procedure vorderingen worden ingesteld door of tegen meerdere partijen, en in een dergelijk geval was altijd al aanvaard dat een rechtsmiddel dan ook met één processtuk kan worden ingeleid), zaaksvoeging en rolvoeging. Kennelijk is de Hoge Raad van oordeel dat in dergelijke zaken per definitie is voldaan aan de tot dusver geldende eis dat sprake moet zijn van voldoende (materiële en processuele) samenhang tussen de verschillende zaken.
Praktisch is het oordeel van de Hoge Raad in elk geval: het instellen van een rechtsmiddel bij één processtuk zal vaak eenvoudiger zijn en kan ook leiden tot besparing van kosten, zoals dagvaardingskosten en griffierecht. Toch zal niet elke zaak waarin sprake is geweest van zaaks- of rolvoeging geschikt zijn om via één gezamenlijk processtuk beroep in te stellen. Zijn bijvoorbeeld in de zaken verschillende (feitelijke of juridische) vragen aan de orde, en zijn dus de grieven of cassatiemiddelen die moeten worden geformuleerd niet volledig gelijkluidend, dan kan het soms beter zijn om toch te werken met afzonderlijke processtukken.