HR 12 april 2013, LJN BZ1477
Geen rechtsregel brengt mee dat een stoornis van de geestvermogens in de zin van art. 1 lid 1, aanhef en onder d, van de Wet Bopz slechts kan worden aangenomen indien die is omschreven in de DSM IV.
In deze zaak had de officier van justitie de rechtbank verzocht om een voorlopige machtiging tot opname en verblijf van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis. De rechtbank heeft de gevraagde machtiging verleend. In de geneeskundige verklaring was als diagnose gemeld een stoornis door gebruik van middelen en een licht verstandelijke handicap. Ter zitting was vooral benadrukt dat sprake was van een zeer gebrekkige sociaal emotionele ontwikkeling. De rechtbank heeft (niettemin) aangenomen dat sprake was van een stoornis als bedoeld in de Wet Bopz.
In cassatie is onder meer geklaagd dat de psychiater voor zijn diagnose is gebonden aan de diagnostische criteria zoals vermeld in de DSM IV, en dat de door de rechtbank aangenomen stoornis niet is vermeld in de DSM IV en daarom niet kan gelden als een stoornis in de zin van de Wet Bopz. DSM IV staat voor de “Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders”, vierde versie, van de American Psychiatric Association voor diagnose en statistiek van psychiatrische aandoeningen.
De Hoge Raad acht het al dan niet omschreven zijn in DSM IV echter niet beslissend:
Voor de toepassing van de Wet Bopz wordt volgens art. 1 lid 1, aanhef en onder d, van die wet onder een stoornis van de geestvermogens verstaan: een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Geen rechtsregel brengt mee dat een stoornis van de geestvermogens in de zin van deze bepaling slechts kan worden aangenomen indien die is omschreven in de DSM IV. De rechtbank heeft dan ook niet blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door (..) niet beslissend te achten of betrokkene leed aan een stoornis van de geestvermogens die was vermeld in de DSM IV.