HR 18 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1476
Een partij die verzoekt om afgifte van een proces-verbaal omdat zij overweegt een rechtsmiddel in te stellen, heeft bij het opmaken van het proces-verbaal belang. Die partij heeft er ook recht op dat het proces-verbaal zo spoedig mogelijk moet worden verstrekt, en aan zo’n verzoek moet dan ook onverwijld worden voldaan.
De rechter maakt van de mondelinge behandeling in twee gevallen proces-verbaal op: ambtshalve óf op verzoek van een partij die daar belang bij heeft (art. 90 lid 1, aanhef en onder a, Rv). De griffier moet zo spoedig mogelijk een afschrift van het proces-verbaal aan de verschenen procespartijen verstrekken (art. 90 lid 6 Rv).
In de praktijk komt het regelmatig voor dat een partij op het moment van het instellen van het rechtsmiddel, ondanks een daartoe gedaan verzoek, nog niet beschikt over het proces-verbaal.
Dat speelde ook in deze zaak. Het proces-verbaal van de zitting was op 21 juli 2023 en 19 september 2023 door de advocaat opgevraagd bij het hof. Op het moment van indienen van de procesinleiding (op 4 oktober 2023) was het proces-verbaal echter nog niet ontvangen. De advocaat-generaal heeft uiteindelijk ambtshalve het proces-verbaal bij het hof opgevraagd. Op 24 mei 2024 is het proces-verbaal door de Hoge Raad ontvangen en doorgestuurd naar de cassatieadvocaten (zie de conclusie van de advocaat-generaal, onder 3.15-3.16).
In cassatie werd geklaagd dat het hof had miskend dat het proces-verbaal onverwijld moet worden verstrekt aan een advocaat die verklaart daaraan behoefte te hebben omdat wordt overwogen een rechtsmiddel in te stellen. Die klacht kan niet tot cassatie leiden: het niet onverwijld verstrekken van het proces-verbaal kan niet tot vernietiging van de bestreden uitspraak leiden. In dit geval was bovendien gebruik gemaakt van het in de procesinleiding gemaakte voorbehoud, zodat na ontvangst van het proces-verbaal het cassatiemiddel was aangevuld.
Toch ziet de Hoge Raad aanleiding om – ten overvloede dus – op deze kwestie in te gaan.
De Hoge Raad stelt voorop dat het doel van de regels in art. 90 Rv onder meer is dat een partij de inhoud van het proces-verbaal kan betrekken bij haar beslissing of zij een rechtsmiddel zal instellen, en zo ja, op welke gronden. Dat betekent dat een partij die verzoekt om afgifte van een proces-verbaal omdat zij overweegt een rechtsmiddel in te stellen, moet worden geacht bij het opmaken van het proces-verbaal belang te hebben. Die partij heeft er ook recht op dat het proces-verbaal zo spoedig mogelijk moet worden verstrekt. Aan zo’n verzoek moet dan ook onverwijld worden voldaan – aldus de Hoge Raad.
Dat is overigens niet nieuw: in 2015 (zie CB 2015-173) en 2019 (zie CB 2019-46) heeft de Hoge Raad dat ook al overwogen, zij het dat het toen ging om de verzoekschriftprocedure (waar een vergelijkbare regeling ten aanzien van het proces-verbaal is opgenomen in art. 279 lid 4 Rv en 290 Rv). De Hoge Raad trekt de in die uitspraken ingezette lijn nu dus uitdrukkelijk door naar de dagvaardingsprocedure.