Selecteer een pagina

HR 30 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3197

Antwoord op prejudiciële vragen. Ook in geval van rechtsovergang onder algemene titel ingevolge een juridische fusie (art. 2:309 BW) rust op de verkrijgende rechtspersoon de verplichting (ex art. 431a Rv) tot betekening van de overgang van de executiebevoegdheid. Niet-naleving van dit voorschrift leidt niet tot nietigheid van na de rechtsovergang verrichte executiehandelingen, indien deze overgang schriftelijk of elektronisch is meegedeeld aan de geëxecuteerde, met afschrift aan de betrokken deurwaarder, tenzij de geëxecuteerde door de niet-naleving onredelijk in zijn door art. 431a Rv beschermde belangen is geschaad.

Rechtsovergang en het recht tot tenuitvoerlegging

In art. 6:142 BW is bepaald dat overgang van een vordering ook de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van een executoriale titel doet overgaan. Om te waarborgen dat de schuldenaar ook in geval van een rechtsovergang tijdig op de hoogte wordt gesteld welke schuldeiser tot executie bevoegd is, bepaalt art. 431a Rv dat de executie eerst kan worden aangevangen of voortgezet nadat het feit van de rechtsovergang door betekening aan de geëxecuteerde bekend is gemaakt. Uit de parlementaire geschiedenis bij dit artikel volgt dat bij niet naleven van dit voorschrift de executiemaatregelen die zijn getroffen ná de rechtsovergang nietig zijn. De voorzieningenrechter te Amsterdam heeft prejudiciële vragen gesteld over de toepassing van deze bepaling in geval van juridische fusie als bedoeld in art. 2:309 BW.

Fusie van Agis met Achmea

De zaak speelt zich af tegen de achtergrond van de fusie van Agis met Achmea. Bij deze fusie is Agis volledig overgegaan in Achmea en is het vermogen van Agis onder algemene titel door Achmea verkregen.

In deze procedure gaat het om een vordering van Agis op A, ter hoogte van € 789,33, uit hoofde van een vonnis van 26 september 2013. Agis heeft op 8 januari 2014 executoriaal derdenbeslag gelegd onder de Belastingdienst. Op 31 december van dat jaar is Agis gefuseerd met Achmea. De met executie belaste gerechtsdeurwaarder heeft zich vervolgens tot de voorzieningenrechter gewend met de vraag of het voor de voortzetting van de executie noodzakelijk is dat Achmea de rechtsovergang aan de schuldenaar betekent, of dat mag worden volstaan met een minder bezwaarlijke wijze van bekendmaking. In dat verband heeft Achmea aangevoerd dat er – gelet op de uitvoerige publiekelijke kennisgeving van de fusie, conform de wettelijke publicatievereisten van art. 2:312318 BW  – geen rechtens te respecteren belang bestaat bij een nadere betekening. Zij heeft daarbij naar voren gebracht dat wanneer zij voor al haar vorderingen gehouden zou zijn de rechtsovergang via betekening kenbaar te maken, geconfronteerd zou worden met een aanzienlijke kostenpost van € 2,7 miljoen, nu zij heeft besloten (anders dan wettelijk vereist en dus in het voordeel van de individuele geëxecuteerden) deze kosten niet aan de geëxecuteerden in rekening te brengen.

De voorzieningenrechter heeft op de voet van art. 392 Rv prejudiciële vragen aan de Hoge Raad gesteld. De eerste vraag is of art. 431a Rv van toepassing is in een geval waarin de rechtsovergang gegrond is in een juridische fusie als bedoeld in art. 2:309 BW en, zo ja, welke gevolgen moeten worden verbonden aan het niet naleven van het betekeningsvereiste van art. 431a Rv.

De Hoge Raad

De Hoge Raad wijst bij de beantwoording van de vragen allereerst op het verband tussen art. 6:142 BW (bij rechtsovergang gaat ook de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over op de rechtverkrijgende) en art. 431a Rv. Met verwijzing naar de wetsgeschiedenis merkt de Hoge Raad op dat er geen aanwijzingen zijn dat dit voorschrift niet zou gelden voor rechtsovergang ingevolge een juridische fusie. De Hoge Raad vervolgt (rov. 3.4.5) dat ook in dat geval op de verkrijgende rechtspersoon de verplichting rust tot betekening van de overgang van de executiebevoegdheid.

“Dat is ook het geval onder de in de eerste prejudiciële vraag genoemde omstandigheden dat geen misverstand kan bestaan omtrent de (rechts-)persoon aan wie bevrijdend kan worden betaald, lopende executies via de rekening van de deurwaarder worden afgewikkeld, de geëxecuteerden tijdig van de fusie op de hoogte zijn gesteld en de betekeningskosten voor rekening van geëxecuteerden komen.”

Consequenties van niet naleven art. 431a Rv

In beginsel rust op Achmea, als verkrijgende rechtspersoon, dus de verplichting om de overgang van de executiebevoegdheid aan de schuldenaar te betekenen. In rov. 3.5.2 geeft de Hoge Raad een praktische oplossing voor de administratieve belasting die deze verplichting meebrengt, voor het geval waarin de executie nog niet is aangevangen. In dat geval kan de verkrijgende rechtspersoon één gecombineerd exploot te betekenen, waarin zowel de ingevolge art. 430 lid 3 Rv vereiste betekening van de executoriale titel wordt betekend, als ook mededeling wordt gedaan van de overgang van de executiebevoegdheid.

Is de betekening al wel aangevangen, dan zal in beginsel een nader exploot nodig zijn om aan het voorschrift van art. 431a Rv te voldoen. Het niet naleven van dit voorschrift brengt in beginsel nietigheid van de na de overgang verrichte executiehandelingen, maar de soep wordt niet zo heet gegeten als deze wordt opgediend, zo blijkt uit het vervolg van het arrest.

De Hoge Raad merkt in rov. 3.5.4 op dat uit de wetsgeschiedenis bij art. 431a Rv en bij de bepalingen omtrent de juridische fusie (Titel 7 van Boek 2 BW) niet is gedacht aan een geval als het onderhavige waarbij een door fusie verkrijgende rechtspersoon zich mogelijk geconfronteerd ziet met een potentieel aanzienlijke hoeveelheid executoriale titels, die zijn verkregen van een rechtspersoon die bij de fusie is opgehouden te bestaan. In lijn met ook op andere fronten ingezette deformalisering van het procesrecht overweegt de Hoge Raad verder dat de niet-naleving van beslag- of executieformaliteiten slechts tot nietigheid leiden, indien het belang dat met die formaliteiten is beoogd, daadwerkelijk is geschaad. Is dat niet het geval, dan zal de rechter moeten afzien van het uitspreken van de nietigheid.

Art. 431a Rv strekt ten eerste ter bescherming van het belang van de geëxecuteerde en waarborgt dat hij in kennis wordt gesteld van de overgang van de executiebevoegdheid. Een tweede waarborg ligt in de vastlegging van de mededeling van de overgang in een authentieke akte en in de betrokkenheid van de deurwaarder. Dit laatste aspect strekt mede ter bescherming van de eventueel bij de executie betrokken belangen van derden. Tegen die achtergrond overweegt de Hoge Raad als volgt.

“3.5.7 In het licht van het hiervoor in 3.5.5 en 3.5.6 overwogene behoeft de niet-naleving van het voorschrift van art. 431a Rv niet tot nietigheid van de op de overgang gevolgde executiehandelingen te leiden, indien de overgang van de executiebevoegdheid door fusie vaststaat en die overgang door de verkrijgende rechtspersoon schriftelijk of elektronisch aan de geëxecuteerde, met afschrift aan de betrokken deurwaarder, is bekendgemaakt. In dat geval is immers noch de geëxecuteerde, noch de derde wiens belang eventueel bij de executie is betrokken, geschaad in het belang dat door art. 431a Rv wordt beschermd. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat, gelet op de waarborgen waarmee de totstandkoming van de fusie en de publicatie daarvan ingevolge de art. 2:312-318 BW zijn omgeven, de overgang van de executiebevoegdheid door fusie in beginsel als vaststaand kan worden aangemerkt met de publicatie van de fusie.

Het vorenstaande is slechts anders indien de geëxecuteerde, of in voorkomend geval de belanghebbende derde, bijzondere omstandigheden aannemelijk maakt op grond waarvan hij wel onredelijk in zijn door art. 431a Rv beschermde belangen is geschaad doordat de overgang van de executiebevoegdheid niet door middel van een deurwaardersexploot is betekend.”

De Hoge Raad formuleert tot slot de volgende antwoorden op de prejudiciële vragen van de voorzieningenrechter:

“(i) op de verkrijgende rechtspersoon die de executie na het van kracht worden van de fusie wil aanvangen of voortzetten, rust de verplichting van art. 431a Rv tot betekening van de overgang van de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging aan de geëxecuteerde;

(ii) indien de overgang van de executiebevoegdheid door fusie schriftelijk of elektronisch is medegedeeld aan de geëxecuteerde, met afschrift aan de betrokken deurwaarder, leidt de niet-naleving van het voorschrift van art. 431a Rv niet tot nietigheid van de op die overgang gevolgde executiehandelingen, tenzij de geëxecuteerde (of in voorkomend geval een belanghebbende derde) door die niet-naleving onredelijk in zijn door art. 431a Rv beschermde belangen is geschaad.”

Cassatieblog.nl

Share This