HR 27 januari 2012, LJN ECLI:NL:HR:2012:BU8513 (Weef c.s./Banque Artesia) en ECLI:NL:HR:2012:BU7254 (V./Verster q.q.)
Bij de beoordeling van een door de wederpartij gemaakt bezwaar tegen een verzoek om pleidooi, of van wat de eisen van een goede procesorde verlangen, kan van belang zijn of de procedure bij toewijzing van dat verzoek onredelijk wordt vertraagd. De rechter dient daartoe de procedure in haar geheel te bezien. In dat verband is onder meer van belang of partijen, in eerste instantie dan wel in hoger beroep, hun standpunten al mondeling hebben uiteengezet. Als de partij die pleidooi in appèl verzoekt dat noch in eerste aanleg, noch in hoger beroep heeft gedaan, moet het pleidooiverzoek in beginsel zonder meer worden toegewezen en dient de motivering van een afwijzing van het verzoek aan nog hogere eisen te voldoen dan zonder deze bijzonderheid het geval zou zijn.
In twee arresten heeft de Hoge Raad bevestigd dat partijen (ook) in hoger beroep in beginsel recht hebben op pleidooi. Na Stichting Waarborgfonds Motorverkeer/K. (HR 2 december 2011, LJN ECLI:NL:HR:2011:BT7596, hier besproken op Cassatieblog) kwam dat niet als een verrassing. In die zaak weigerde het Hof pleidooi, met een beroep op het Landelijk Procesreglement, nadat de appellant verzuimd had een antwoordmemorie na enquête te nemen en de zaak inmiddels voor fourneren stond. De Hoge Raad vernietigde die beslissing. De uitspraken van 27 januari 2012 zijn een variatie op hetzelfde thema.
Pleidooiverzoek na aktewisseling
In Weef/Artesia had na memoriewisseling een aktewisseling plaatsgevonden, waarna de zaak naar de rol was verwezen voor fourneren. Volgens het Hof volgde uit art. 2.9 LPr dat partijen, als de zaak na de memoriewisseling voor partijberaad stond, óf akte konden vragen óf pleidooi. Na aktewisseling zou echter niet alsnog ruimte voor pleidooi bestaan, tenzij naar behoren zou worden gemotiveerd waarom dit alsnog werd verzocht. In de andere zaak, V./Verster q.q., was aanvankelijk gevraagd een akte te mogen nemen, maar nadat dit was toegestaan, werd geen akte genomen, maar werd alsnog pleidooi gevraagd. Het Hof weigerde dit, omdat toestaan van pleidooi na deze gang van zaken tot onredelijke vertraging zou leiden. Daarbij woog het Hof mee dat pas twee jaar na het uitbrengen van de appèldagvaarding van grieven was gediend.
De Hoge Raad vernietigt in beide zaken de beslissing van het hof. Hij behandelt eerst het argument dat volgens het ook in hoger beroep van toepassing zijnde art. 134 Rv “aan partijen desverlangd gelegenheid geboden [wordt] voor pleidooien.” De uitzondering dat de rechter daarvan kan afzien als partijen als op een comparitie hun standpunt hebben kunnen uiteenzetten, doet zich niet voor in hoger beroep, is de redenering, en dus zou in hoger beroep desverlangd altijd gelegenheid geboden moeten worden voor pleidooi. Zo’n absolute regel bestaat volgens de Hoge Raad niet. Maar wel herhaalt hij de overwegingen uit het arrest van 2 december 2011, die in de praktijk weinig ruimte overlaten voor afwijzing van een pleidooiverzoek:
“Ook in hoger beroep geldt
– dat partijen in beginsel het recht hebben hun standpunten bij pleidooi toe te lichten;
– dat een verzoek om de zaak te mogen bepleiten slechts in zeer uitzonderlijke gevallen zal mogen worden afgewezen;
– dat daartoe noodzakelijk is dat van de zijde van de wederpartij tegen toewijzing van het verzoek klemmende redenen worden aangevoerd of dat toewijzing van het verzoek strijdig zou zijn met de eisen van een goede procesorde;
– dat de rechter in elk van deze beide gevallen zijn redenen voor afwijzing van het verzoek uitdrukkelijk zal moeten vermelden en zijn beslissing daaromtrent deugdelijk zal moeten motiveren, en
– dat het bepaalde in het rolreglement niet kan afdoen aan het in de wet vastgelegde recht op pleidooi en evenmin kan rechtvaardigen dat een andere maatstaf wordt gehanteerd voor de beoordeling van een verzoek om de zaak te mogen bepleiten dan hiervoor als juist is aanvaard”
De redenering van het Hof in Weef/Artesia was daarom al onjuist:
“Mede gelet op het grote belang dat partijen desverlangd gelegenheid wordt geboden voor pleidooien, is echter geen ander oordeel mogelijk dan dat de eisen van een goede procesorde niet meebrengen of rechtvaardigen dat een verzoek om de zaak te mogen bepleiten van de hand wordt gewezen op de enkele grond dat reeds een aktewisseling heeft plaatsgevonden nadat de zaak naar de rol is verwezen voor partijberaad. Er is onder deze omstandigheden ook geen plaats voor het stellen van bijzondere motiveringseisen aan het verzoek toegelaten te worden tot pleidooi.”
Voorkomen van onredelijke vertraging
In V./Verster q.q. gaat de Hoge Raad nader in op de vraag wanneer sprake is van onredelijke vertraging – en daarmee van strijd met een goede procesorde. Volgens de Hoge Raad moet de rechter daartoe de procedure in haar geheel bezien, en is van belang of er al een mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden:
“Bij de beoordeling van een door de wederpartij gemaakt bezwaar, of van hetgeen de eisen van een goede procesorde verlangen, kan van belang zijn of de procedure bij toewijzing van dat verzoek onredelijk wordt vertraagd. De rechter dient daartoe de procedure in haar geheel te bezien. In dat verband is onder meer van belang of partijen, in eerste instantie dan wel in hoger beroep, hun standpunten al mondeling hebben uiteengezet, hetzij bij pleidooi, hetzij tijdens een comparitie. Indien de partij die verzoekt de zaak in hoger beroep te mogen bepleiten noch in eerste aanleg, noch in hoger beroep haar standpunten mondeling ten overstaan van de rechter heeft uiteengezet, moet het verzoek in beginsel zonder meer worden toegewezen en dient de motivering van een afwijzing van het verzoek aan nog hogere eisen te voldoen dan zonder deze bijzonderheid het geval zou zijn.”
Mede nu in deze zaak nog geen enkele zitting had plaatsgevonden (ook niet in eerste aanleg), was de motivering van het Hof ontoereikend. Dat eerst akte was gevraagd, en vervolgens, nadat het recht die akte te nemen was vervallen, alsnog pleidooi werd gevraagd, levert geen strijd met de goede procesorde op. De vertraging die hierdoor was ontstaan, was, bezien tegen de duur van de gehele procedure, niet van relevante duur.
Wél mocht het Hof de omstandigheid laten meewegen dat er twee jaar zat tussen appèldagvaarding en memorie van grieven. Maar volgens de Hoge Raad is het oordeel van het hof dat het verstrijken van deze twee jaar zou meebrengen dat de verdere vertraging van nog zes weken in de gegeven omstandigheden strijdig zou zijn met de eisen van een goede procesorde, onbegrijpelijk.
Het is wel wat ironisch dat de vertraging die het Hof Den Bosch zowel in V./Verster q.q. als in Stichting Waarborgfonds Motorverkeer/K. door het weigeren van pleidooi heeft willen voorkómen, achteraf bezien juist tot vertraging heeft geleid: met het schrijven van een tussenarrest, het voeren van de (tussentijdse) cassatieprocedure en de verdere behandeling van de zaken door een ander gerechtshof waar de raadsheren zich moeten inlezen in het dossier, is immers nogal wat tijd gemoeid. Maar de drie uitspraken van 2 december 2011 en 27 januari 2012 hebben misschien in andere, toekomstige zaken wel gesteggel – en daarmee – vertraging voorkomen doordat nu heel duidelijk is dat pleidooi in hoger beroep maar zeer zelden kan worden geweigerd.
Eisers tot cassatie in Weef c.s./Banque Artesia zijn in cassatie bijgestaan door Ans van Duijvendijk-Brand en de auteur.