HR 7 juli 2017 (HRC N.V./Verweerster), ECLI:NL:HR:2017:1278
De rechtspraak van de Hoge Raad over de kantoorbetekening op de voet van art. 63 Rv (HR 13 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:310) behoudt haar betekenis na inwerkingtreding van KEI. Het oproepingsbericht kan daarom worden betekend aan het kantoor van de advocaat waar de verweerder in vorige instantie woonplaats heeft gekozen, in gevallen waarin de verweerder een bekende woonplaats of een bekend werkelijk verblijf heeft in een lidstaat waar de Betekeningsverordening II van toepassing is (art. 115 lid 1 nieuw Rv) dan wel in een staat die partij is bij het Haags Betekeningsverdrag (art. 115 lid 2 nieuw Rv).
Achtergrond: invoering KEI-wetgeving in cassatieprocedures
Met ingang van 1 maart 2017 is voor vorderingszaken in cassatie de KEI-wetgeving in werking getreden (zie CB 2017-12). Dat betekent niet alleen dat in zaken die vanaf die datum bij de Hoge Raad aanhangig zijn gemaakt digitaal wordt geprocedeerd. Het betekent ook dat een deel van het – door KEI sterk gewijzigde – Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor vorderingszaken in cassatie al in werking is getreden (zie Stb. 2017, 17).
Eén van de belangrijke wijzigingen in het KEI-procesrecht betreft de manier waarop een zaak aanhangig wordt gemaakt. Onder het ‘oude’ procesrecht gebeurt dat door het uitbrengen van een dagvaarding, die vervolgens bij het gerecht wordt aangebracht. Onder het KEI-procesrecht wordt de zaak aanhangig gemaakt via een – digitaal in te dienen – ‘procesinleiding’ (art. 30a lid 1 nieuw Rv). De eiser ontvangt na indiening van de procesinleiding van de griffier een oproepingsbericht (art. 111 nieuw Rv). Het oproepingsbericht bevat een aantal aanzeggingen voor de verweerder, en daarnaast de inhoud van de procesinleiding. De eiser moet het oproepingsbericht vervolgens aan de verweerder ter kennis brengen, hetzij door dit te betekenen, hetzij door het oproepingsbericht op andere wijze te bezorgen (art. 112 nieuw Rv).
In de praktijk zal de eiser vermoedelijk veelal direct kiezen voor een betekening. Wordt namelijk het oproepingsbericht ‘op andere wijze’ (bijvoorbeeld per e-mail) aan de verweerder bezorgd en verschijnt de verweerder daarop niet, dan mag de rechter nog geen verstek verlenen. De eiser dient vervolgens (op straffe van niet-ontvankelijkheid) het oproepingsbericht alsnog binnen twee weken aan de verweerder te betekenen (art. 112 lid 2 nieuw Rv).
Is dit nieuwe systeem al tamelijk gecompliceerd, bij buitenlandse verweerders komt er nog een extra complicatie bij door de toepasselijkheid van internationale verordeningen en verdragen, die eigen regels stellen aan de oproeping van partijen die in een procedure. Dat zijn met name de EU-Betekeningsverordening en het Haags Betekeningsverdrag. Art. 115 nieuw Rv bevat voor deze situatie een speciale regeling. Daarin is met name een afwijkende regeling opgenomen voor de termijn die in de procesinleiding aan de verweerder moet worden gesteld om in de procedure te verschijnen (deze ‘verschijntermijn’ is te vergelijken met de termijn van oproeping die bij een dagvaarding ten minste moet worden aangehouden,).
Bij een verweerder in een staat waar de Betekeningsverordening van toepassing is, is die termijn op zichzelf even lang als in ‘binnenlandse gevallen, maar gaat de termijn niet lopen vanaf de indiening van de procesinleiding, maar pas vanaf de betekening of kennisgeving van het oproepingsbericht aan de verweerder in het buitenland (art. 115 lid 1 nieuw Rv). Bij toepasselijkheid van het Haags Betekeningsverdrag moet een langere verschijntermijn in acht moet worden genomen dan bij ‘binnenlandse’ verweerders (art. 115 lid 2 nieuw Rv).
Eerdere rechtspraak Hoge Raad over kantoorbetekening bij buitenlandse verweerders
De Hoge Raad heeft zich in het verleden herhaaldelijk uitgesproken over de wijze van betekening bij toepasselijkheid van de Betekeningsverordening en het Haags Betekeningsverdrag, en met name over de mogelijkheid van een betekening aan het kantoor van de advocaat die in vorige instantie voor de verweerder is opgetreden (naar Nederlands procesrecht geregeld in art. 63 Rv). In een overzichtsarrest van 13 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:310 (op dit blog besproken in CB 2015-34) heeft hij zijn rechtspraak op dat punt op een rijtje gezet.
Kort samengevat is de lijn van deze rechtspraak dat bij buitenlandse verweerders een exploot waarbij een rechtsmiddel wordt ingesteld op de voet van art. 63 Rv mag worden betekend; de weg die is voorgeschreven in de Betekeningsverordening respectievelijk het Haags Betekeningsverdrag hoeft dan niet te worden gevolgd. Verder hoeven bij een kantoorbetekening niet de afwijkende dagvaardingstermijnen van art. 115 lid 1 en 2 Rv in acht te worden genomen, maar kan de normale dagvaardingstermijn van (ten minste) een week worden aangehouden.
Wel moet de rechter in dat geval verstekverlening aanhouden als de verweerder op de eerstdienende dag niet verschijnt en er aanleiding bestaat om eraan te twijfelen of het exploot de verweerder wel heeft bereikt. De rechter kan hierover zo nodig inlichtingen inwinnen bij de advocaat aan wiens kantoor het rechtsmiddelexploot is gedaan.
Geldt deze rechtspraak ook onder het KEI-procesrecht?
De vraag rijst nu of deze rechtspraak van de Hoge Raad zijn gelding behoudt na inwerkingtreding van het KEI-procesrecht. Een reden om daar eventueel anders over te denken zou kunnen zijn dat art. 115 nieuw Rv (anders dan het oude art. 115 Rv) de termijn om te verschijnen lijkt te koppelen aan de betekening in het buitenland overeenkomstig de Betekeningsverordening of het Betekeningsverdrag. Verder is in de KEI-wetgeving het oude art. 115 lid 3 Rv vervallen. In zijn eerdere rechtspraak over de mogelijkheid van een kantoorbetekening bij buitenlandse verweerders had de Hoge Raad, voor de vraag welke dagvaardingstermijn dan in aanmerking moet worden genomen, juist bij deze bepaling aansluiting gezocht.
De Hoge Raad constateert echter dat er in de parlementaire geschiedenis van de KEI-wetgeving geen enkele aanwijzing is dat de wetgever met de eerdere rechtspraak van de Hoge Raad heeft willen breken. Integendeel: in één van de kamerstukken is juist uitdrukkelijk gerefereerd aan de mogelijkheid van bezorging of betekening aan een gekozen woonplaats in Nederland (met name: het kantoor van de advocaat) bij buitenlandse verweerders (Kamerstukken II 2015-2016, 34 212, nr. 6, p. 9).
Ook verder ziet de Hoge Raad geen reden om zijn eerdere rechtspraak te wijzigen: de overwegingen die aan die rechtspraak ten grondslag liggen – met name dat de kantoorbetekening strookt met de doelstelling van zowel de Betekeningsverordening als het Betekeningsverdrag om op eenvoudige en snelle wijze te bewerkstelligen dat de verweerder van het exploot kennis neemt – gelden ook onder KEI nog onverkort. Het oproepingsbericht met bijbehorende procesinleiding kunnen onder KEI dus op de voet van art. 63 Rv aan de advocaat van verweerder in vorige instantie worden betekend.
Daarbij blijft ook de clausulering gelden die de Hoge Raad in zijn eerdere rechtspraak aan verstekverlening heeft verbonden: als er aanleiding is om eraan te twijfelen dat het stuk de buitenlandse geadresseerde heeft bereikt mag de rechter niet direct verstek verlenen. De rechter kan zo nodig inlichtingen inwinnen bij de advocaat op wiens kantoor de betekening heeft plaatsgevonden.
In de voorliggende zaak is de procesinleiding op 8 mei 2017 ingediend en is aan (de in België gevestigde) verweerder een termijn gesteld tot 19 juni 2017 om te verschijnen. Het oproepingsbericht en de procesinleiding zijn bij exploot van 22 mei 2017 betekend aan het kantoor van de advocaat van verweerder in vorige instantie. Er bestaat volgens de Hoge Raad geen aanleiding eraan te twijfelen dat het exploot verweerder heeft bereikt, zodat verstek kan worden verleend.