HR 8 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1468
Verkrijging door bevrijdende verjaring impliceert dat de eigendom niet meer bij akte behoeft te worden geleverd. De akte waarvoor het vonnis van de rechtbank in de plaats treedt is dus niet een akte als bedoeld in art. 3:301 BW, zodat het tweede lid van dit artikel, waarin is bepaald dat een rechtsmiddel op straffe van niet-ontvankelijkheid binnen acht dagen na het instellen dient te worden ingeschreven in de registers (art. 433 Rv), niet van toepassing is.
In een geschil over de eigendom van een perceel grond had de rechtbank geoordeeld dat enkele verweerders in cassatie ingevolge art. 3:105 BW (verkrijgende verjaring) eigenaren van het perceel waren geworden. In het dictum had zij daarover een verklaring voor recht gegeven en eiseressen tot cassatie veroordeeld medewerking te verlenen aan de inschrijving van de verkregen eigendom. Bij het langer dan veertien dagen uitblijven van die medewerking kon het vonnis in de plaats gesteld worden van de ontbrekende medewerking, bij wijze van reële executie, aldus het dictum.
Eiseressen tot cassatie gingen in hoger beroep. Nog voordat van grieven was gediend, overwoog het hof in een rolbeslissing dat het bestreden eindvonnis in de plaats treedt van een (deel van een) tot levering van een registergoed bestemde akte en dat niet was gebleken dat inschrijving overeenkomstig art. 3:301 lid 2 BW had plaatsgevonden. Uiteindelijk verklaarde het hof eiseressen tot cassatie niet-ontvankelijk in hun hoger beroep omdat het appel niet tijdig was ingeschreven in de registers zoals bedoeld in art. 433 Rv.
Dat oordeel houdt in cassatie geen stand. Een akte tot levering is in een geval als dit niet aan de orde, dus is art. 3:301 lid 2 BW niet van toepassing. Dat artikellid schrijft voor dat op straffe van niet-ontvankelijkheid van het betrokken rechtsmiddel, verzet, hoger beroep en cassatie tegen een uitspraak als bedoeld in het eerste lid van die bepaling worden ingeschreven in het in art. 433 Rv bedoelde register. Het eerste lid ziet op indeplaatstreding van een rechterlijke uitspraak voor een tot levering van een registergoed bestemde akte of een deel daarvan.
De Hoge Raad voegt daaraan nog toe dat, nu in art. 3:301 BW op een verzuim van inschrijving de zware sanctie van niet-ontvankelijkheid wordt gesteld, onvoldoende aanleiding bestaat om die bepaling, die een beperkte strekking heeft, uit te breiden tot een geval dat door de wettekst niet wordt bestreken. (vgl. HR 19 november 2004, ECLI:NL:HR:2004:AP4743, NJ 2006/216).
Volgt vernietiging en verwijzing naar een ander hof.