Selecteer een pagina

witte rijstHR 17 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1074

(1) Voor zover bij de beoordeling of een beslag moet worden opgeheven, de aannemelijkheid van de gestelde vordering ter zake waarvan het beslag is gelegd, wordt meegewogen, is de rechter niet gebonden aan de grondslagen voor die vordering die in het beslagrekest zijn vermeld. (2) Het enkele feit dat het beslag in de loop van het geding door de beslaglegger wordt opgeheven, of het feit dat de vordering in de bodemprocedure is afgewezen en hiertegen een rechtsmiddel is ingesteld, rechtvaardigt niet het oordeel dat summierlijk is gebleken van de ondeugdelijkheid van de vordering waarvoor het beslag is gelegd.

 Opheffing van conservatoir beslag

Krachtens het bepaalde in art. 705 lid 1 Rv kan de voorzieningenrechter die het verlof tot het beslag heeft gegeven, het beslag op vordering van elke belanghebbende opheffen, onder meer op grond van de in lid 2 van dat artikel genoemde opheffingsgronden. Nu het tweede lid van art. 705 Rv (onder meer) voorschrijft dat een conservatoir beslag dient te worden opgeheven indien summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht, is het in eerste instantie aan degene die opheffing vordert om aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk is. De voorzieningenrechter zal vervolgens aan de hand van een beoordeling van hetgeen door beide partijen is gesteld en summierlijk is onderbouwd moeten beslissen of het beslag al dan niet dient te worden opgeheven, waarbij door de voorzieningenrechter een afweging wordt gemaakt tussen de belangen van beide partijen. 

Conservatoir beslag

Eiser in cassatie in de onderhavige zaak is bestuurder van het te St. Vincent and the Grenadines gevestigde Sirius Shipping Inc. (hierna: Sirius Shipping). Sirius Shipping was eigenaar van het zeeschip de ‘Pine Trader’, waarmee in maart 2009 een door Nidera aan verschillende partijen verkochte partij witte rijst zou worden getransporteerd naar Ivoorkust en Guinee. Tijdens het transport is de ‘Pine Trader’ voor de kust van Kaapstad, Zuid Afrika, gestrand, waarbij de lading rijst verloren is gegaan.

Tot zekerheid van verhaal van die schade hebben Nidera en andere benadeelden (hierna: Nidera c.s.) met verlof van de voorzieningenrechter conservatoir (derden)beslag doen leggen op twee huizen van eiser en op aan hem toebehorende bankrekeningen bij ABN AMRO Bank en de Rabobank. In het beslagrekest werd aangevoerd dat eiser persoonlijk verwijtbaar heeft gehandeld, gelet op de slechte onderhoudstoestand van de ‘Pine Trader’ en onvoldoende hulpverlening nadat het schip was gestrand.

In de door Nidera c.s. aanhangig gemaakte bodemprocedure, waarin onder meer door Nidera c.s. werd gesteld dat eiser persoonlijk ernstig verwijtbaar, en dus onrechtmatig tegenover hen heeft gehandeld, heeft de rechtbank de vorderingen van Nidera c.s. echter afgewezen. Volgens de rechtbank kon naar het toepasselijke recht van St. Vincent and the Grenadines namelijk geen persoonlijke aansprakelijkheid van eiser als bestuurder worden aangenomen. Tegen dit vonnis van de rechtbank hebben Nidera c.s. hoger beroep ingesteld.

Vordering tot opheffing

Hangende de bodemprocedure in eerste aanleg, heeft eiser echter in kort geding opheffing van de gelegde beslagen gevorderd. Hij voerde daartoe aan dat het door Nidera c.s. ingeroepen recht ondeugdelijk was. Eén dag voor de mondelinge behandeling voegden Nidera c.s. echter nog een derde grondslag toe aan de door hen gestelde vordering, namelijk dat eiser paulianeus handelde daar hij na het incident met de ‘Pine Trader’ als bestuurder van Sirius Shipping twee andere aan Sirius Shipping toebehorende schepen voor 1,00 dollar per schip verkocht aan Taurus Shipholdings Co. Inc., die bij deze koop op haar beurt werd vertegenwoordigd door een persoon die tevens (mede)bestuurder van Sirius Shipping was. De door eiser gevorderde opheffing werd door de voorzieningenrechter afgewezen op deze nader aangevoerde paulianagrond.

Eiser stelde tegen dit vonnis van de voorzieningenrechter hoger beroep in. Dat werd slapende gehouden totdat de vordering in eerste aanleg in de bodemzaak was afgewezen en pas daarna geactiveerd. Op dat moment was nog geen appel ingesteld tegen het vonnis in de bodemzaak. Het hof bekrachtigde het vonnis van de voorzieningenrechter echter en veroordeelde eiser in de proceskosten. Volgens het hof had de voorzieningenrechter zijn beslissing niet ten onrechte op de nader aangevoerde paulianagrond gebaseerd, nu deze alsnog aangevoerde vordering niet heeft geleid tot een onredelijke bemoeilijking van de verdediging of onredelijke vertraging van het geding.

Cassatie

Eiser komt van deze beslissing van het hof in cassatie. Eiser stelt zich ten eerste – kort gezegd – op het standpunt dat bij de beoordeling van de onderhavige vordering tot opheffing van de gelegde beslagen, ten onrechte mede de paulianagrondslag is betrokken, welke niet in het beslagrekest is genoemd en in elk geval te laat is aangevoerd. Het oordeel van het hof dat eiser daardoor niet in zijn verdediging is bemoeilijkt, is volgens eiser onbegrijpelijk. De Hoge Raad gaat hier echter niet in mee en oordeelt dat, voor zover bij de beoordeling of een beslag moet worden opgeheven, de aannemelijkheid van de gestelde vordering ter zake waarvan het beslag is gelegd wordt meegewogen, de rechter niet is gebonden aan de grondslagen voor die vordering die in het beslagrekest zijn vermeld. Het staat hem in beginsel vrij zijn beslissing om het beslag niet op te heffen, (mede) te baseren op feiten en omstandigheden die niet in het beslagrekest waren vermeld, maar in het opheffingskortgeding nader door de beslaglegger ten grondslag zijn gelegd aan de vordering ter verzekering waarvan het beslag is gelegd.

Voorts stelt eiser dat indien het beslag inmiddels is opgeheven door de beslaglegger, daarmee per definitie summierlijk is gebleken van de ondeugdelijkheid van de vordering waarvoor beslag is gelegd en dat het hof, gelet op de beslissing van de bodemrechter (namelijk afwijzing van de vordering van Nidera c.s., nu naar het toepasselijke recht van St. Vicent and the Grenadines geen persoonlijke aansprakelijkheid van eiser als bestuurder kan worden aangenomen) is uitgegaan van een onjuiste maatstaf bij de beoordeling of summierlijk van deze ondeugdelijkheid is gebleken. Deze klacht faalt echter. De Hoge Raad beslist:

“Het ligt op de weg van degene die opheffing van een conservatoir beslag vordert om aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gestelde vordering ondeugdelijk is. Indien het beslag in de loop van het geding door de beslaglegger wordt opgegeven en, bijvoorbeeld in verband met de proceskosten, nog slechts moet worden beoordeeld of de vordering tot opheffing daarvan had moeten worden toegewezen, rechtvaardigt het enkele feit van die opheffing door de beslaglegger niet het oordeel dat summierlijk is gebleken van de ondeugdelijkheid van de vordering waarvoor het beslag is gelegd. Aan de opheffing van een beslag kunnen immers vele motieven ten grondslag liggen. Ook de omstandigheid dat die vordering is afgewezen, rechtvaardigt dit oordeel niet zonder meer indien tegen het vonnis of arrest een rechtsmiddel is ingesteld. In een zodanig geval dienen de wederzijdse belangen van partijen te worden afgewogen, waarbij in aanmerking dient te worden genomen dat een conservatoir beslag naar zijn aard ertoe strekt om te waarborgen dat, zo een vooralsnog niet vaststaande vordering in de hoofdzaak wordt toegewezen, verhaal mogelijk zal zijn, terwijl de beslaglegger bij afwijzing van de vordering voor de door het beslag ontstane schade kan worden aangesproken. De omstandigheid dat de rechter in de hoofdzaak reeds uitspraak heeft gedaan, dient hierbij te worden meegewogen. Van de rechter kan overigens niet worden gevergd dat hij in zijn vonnis mede een voorlopige beoordeling geeft van de kans van slagen van het door de beslaglegger tegen het vonnis aangewende rechtsmiddel. (vgl. HR 30 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV1559, NJ 2007/483)”

Aangezien de overige klachten niet tot cassatie kunnen leiden, wordt het cassatieberoep voor het overige ingevolge art. 81 RO zonder nadere motivering verworpen.

Het onderhavige arrest illustreert de verhouding tussen enerzijds de conservatoire beslaglegger en anderzijds de beslagene als het gaat om de opheffing van het beslag. De Hoge Raad benadrukt nog maar eens dat het conservatoire beslag een zwaarwegend belang, namelijk de waarborging van verhaalsmogelijkheid dient, als gevolg waarvan de beslagene die het beslag wenst op te heffen, een forse stelplicht heeft.

Eiser werd in cassatie bijgestaan door Martijn Scheltema en in feitelijke instantie door Michiel van Leeuwen.

Cassatieblog.nl

Share This