HR 30 november 2018 ECLI:NL:HR:2018:2219
Geval waarin beslissing houdende nihilstelling partneralimentatie niet voldoet aan de daaraan te stellen (als zodanig: niet hoge) motiveringseisen en waarmee appelrechter bovendien buiten de grenzen van de rechtsstrijd is getreden.
Voor beslissingen waarmee een alimentatieverplichting (al dan niet op termijn) op nihil wordt vastgesteld op grond van omstandigheden die voor wijziging vatbaar zijn (‘tijdelijke nihilstelling’), gelden, anders dan voor beslissingen waarbij die verplichting op nihil wordt gesteld of wordt beëindigd op grond van omstandigheden waarvoor dat niet geldt (definitieve nihilstelling of beëindiging), geen hoge motiveringseisen. Zie: HR 15 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY3236, rov. 3.4.2, besproken in CB 2014-39.
De reden voor dit verschil is dat een tijdelijke nihilstelling, anders dan een definitieve beëindiging, voor wijziging op de voet van art. 1:401 BW vatbaar is wanneer de omstandigheden veranderen of een verwachte verandering juist uitblijft.
Wel moet ook een beslissing tot tijdelijke nihilstelling ten minste zodanig worden gemotiveerd dat zij voldoende inzicht geeft in de daaraan ten grondslag liggende gedachtegang, om de beslissing zowel voor partijen als voor derden — in het geval van openstaan van hogere voorzieningen: de hogere rechter daaronder begrepen — controleerbaar en aanvaardbaar te maken. Zie in dit verband: HR 7 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:262, rov. 3.5, CB 2014-39 en HR 4 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3478, rov. 4.2, CB 2015-181. Het gaat hier derhalve om een minimumeis.
De onderhavige zaak betreft een geval waarin de beslissing houdende nihilstelling partneralimentatie naar het oordeel van de Hoge Raad niet aan laatstgenoemde minimumeis voldoet. Volgens het hof zou de alimentatiegerechtigde, gelet op haar opleiding, ervaring en kansen op de arbeidsmarkt binnen drie jaar in haar eigen levensonderhoud moeten kunnen voorzien. Indien men dit oordeel, uitgaande van de door het hof in aanmerking genomen gegevens terzake behoefte en huidige inkomsten van de alimentatiegerechtigde ‘narekende’, dan impliceerde dit dat de alimentatiegerechtigde binnen die drie jaar een inkomensstijging van (in elk geval) ruim 70% zou moeten realiseren.
Volgens de Hoge Raad kan deze verwachting van het hof niet worden gedragen door de aan de nihilstelling ten grondslag liggende motivering. De Hoge Raad neemt daarbij in aanmerking dat de alimentatieplichtige gegevens over het hoogst genoten inkomen van de alimentatiegerechtigde niet heeft betwist en dat partijen daarover in appel ook niet anderszins hebben gedebatteerd. Aldus is het hof eveneens buiten de grenzen van de rechtsstrijd van partijen getreden.
Volgt vernietiging en verwijzing.
De alimentatiegerechtigde werd in cassatie bijgestaan door Mirella Peletier en in de feitelijke instanties door Laurien Berghuis-Knijff.