HR 5 april 2019 ECLI:NL:HR:2019:505

Grieven zijn alle gronden die appellant aanvoert ten betoge dat de bestreden uitspraak behoort te worden vernietigd, ook zonder dat zij door appellant (expliciet) als (genummerde) grief worden aangeduid. Daarbij kan van belang zijn hoe de wederpartij de processtukken van appellant heeft begrepen.

Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad dienen als grieven te worden aangemerkt alle gronden die de appellant aanvoert ten betoge dat de bestreden uitspraak behoort te worden vernietigd. Daarbij geldt dat de voor vernietiging aangevoerde gronden door appellant niet uitdrukkelijk hoeven te worden aangeduid als ‘grief’ (al dan niet voorzien van een nummer). De gronden voor vernietiging moeten wel behoorlijk in het geding naar voren zijn gebracht, zodat zij voldoende kenbaar zijn voor de rechter en voor de wederpartij.

Bij de beoordeling van de vraag, of sprake is van een grief in de hiervoor bedoelde zin, komt het aan op de uitleg van de gedingstukken. Daarbij kan een rol spelen hoe de wederpartij de gedingstukken van appellant heeft begrepen.

Het spreekt voor zich dat rechters van mening kunnen verschillen over dergelijke (in cassatie grotendeels als feitelijk aan te merken) uitleg. Voor zover de uitleg van de gedingstukken door de appelrechter te eng is, lijkt de Hoge Raad echter geneigd te zijn dat te corrigeren. Zie onlangs nog: HR 1 februari 2019, ECLI:NL:HR:2019:137, rov. 3.3.2, hier besproken op dit blog: CB 2019-135.

Hetzelfde gebeurt in de onderhavige huurzaak, waarin het ging om de beëindiging van een huurovereenkomst betreffende woonruimte op grond van dringend eigen gebruik. De kantonrechter wees de daartoe strekkende vorderingen van de verhuurder toe.

De huurder kwam in hoger beroep. Het hof bekrachtigde evenwel het vonnis in eerste aanleg. Voor zover de huurder een grief had aangevoerd tegen het uitgangspunt van de kantonrechter, dat de verhuurder de woning inderdaad dringend nodig heeft voor eigen gebruik, liet het hof deze buiten beschouwing. Volgens het hof was de grief – gelet op de twee conclusie-regel – te laat – want eerst bij pleidooi in appel – naar voren gebracht, terwijl in de memorie van grieven van de huurder volgens het hof geen afzonderlijke grief tegen het hiervoor genoemde uitgangspunt van de kantonrechter was opgenomen.

In cassatie wijst de huurder op passages uit de memorie van grieven, waarin het dringend eigen gebruik als zodanig werd betwist. In die betwisting zou een grief tegen het uitgangspunt van de kantonrechter ter zake het voorgenomen dringend eigen gebruik van de verhuurder kunnen worden gelezen. In dit verband is van belang dat de verhuurder in zijn memorie van antwoord op de desbetreffende betwisting onder meer reageerde met een bewijsaanbod ter zake het door hem gestelde dringend eigen gebruik. Verder had de huurder wél een grief gericht tegen het passeren door de kantonrechter van zijn bewijsaanbod in eerste aanleg. Dat bewijsaanbod strekte tot het horen van een door de verhuurder ingeschakelde makelaar. Deze zou kunnen verklaren dat de verhuurder bezig was met verkoopplannen en ook daarin kan een met enige welwillendheid een grief tegen het uitgangspunt van de kantonrechter, dat sprake is van voorgenomen dringend eigen gebruik door de verhuurder worden gelezen.

Tegen deze achtergrond oordeelt de Hoge Raad dat het hof met zijn oordeel, dat de huurder geen afzonderlijke grief heeft gericht tegen het oordeel van de kantonrechter, dat de verhuurder de woning dringend nodig heeft voor eigen gebruik, ofwel blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting omtrent de regels die gelden voor de kwalificatie van een stelling als grief, ofwel een onbegrijpelijke uitleg heeft gegeven aan de gedingstukken.

Volgt vernietiging en verwijzing.

Cassatieblog.nl

Share This