HR 25 januari 2013, ECLI:NL:HR:2012:BY1071
In de schadestaatprocedure kunnen slechts schadeposten aan de orde komen die zijn veroorzaakt door de in de hoofdprocedure vastgestelde tekortkoming. Blijkens art. 615 Rv is echter onverschillig of de schadeposten reeds in de hoofdprocedure waren gesteld. ’s Hofs oordeel dat in de hoofdprocedure een bepaald schadevoorval centraal heeft gestaan en dat in de schadestaatprocedure daarom geen ruimte bestaat voor het opvoeren van schadeposten uit een daaraan voorafgaande periode, is onbegrijpelijk.
Het gaat in dit geding, een schadestaatprocedure, om de vaststelling van de schade die eiseres tot cassatie, een gerberateler, heeft geleden als gevolg van een in de hoofdprocedure vastgestelde contractuele tekortkoming van verweerster, een leverancier van tuinbouwapparatuur. Deze tekortkoming bestond in het feit dat een door verweerster aan eiseres geleverde “ontsmettingsunit”, bedoeld voor het ontsmetten van drainwater bij de teelt van gerbera’s, niet aan de opgegeven specificaties voldeed. In juli/augustus 1998 heeft deze tekortkoming geleid tot een schimmelinfectie in het kwekersbedrijf van eiseres.
Eiseres vordert (thans in de schadestaatprocedure) betaling van € 1.085.571,70, daartoe stellende dat zij niet pas na juli/augustus 1998, toen de schimmelinfectie zich voordeed, maar reeds vanaf april 1995, toen zij de ontsmettingsunit in gebruik nam, schade heeft geleden ten gevolge van de tekortkoming. Verweerster heeft de schade over de periode 1995-1998 betwist, daartoe onder meer aanvoerend dat deze schade van vóór de schimmelinfectie in de hoofdprocedure nooit aan de orde is geweest.
Het hof honoreerde dit verweer. Volgens het hof heeft de discussie zich in de hoofdprocedure geconcentreerd op de tekortkoming, de schade van juli/augustus 1998 en het oorzakelijk verband tussen die twee elementen. In de hoofdprocedure is nimmer aan de orde gekomen dat er ook andere schade is opgetreden dan die welke zich manifesteerde in juli/augustus 1998, en evenmin dat vanaf de levering van de ontsmettingsunit sprake is geweest van een tekortkoming. Tegen die achtergrond is in de hoofdprocedure geen uitspraak gedaan omtrent de aansprakelijkheid van verweerster voor ándere schade dan die ten gevolge van de schimmelinfectie van juli/augustus 1998. Schade uit de periode 1995-1998 kan daarom niet (voor het eerst) in deze schadestaatprocedure aan de orde worden gesteld, aldus het hof.
In cassatie klaagt eiseres onder meer dat de hoofdprocedure wel degelijk betrekking had op een van meet af aan bestaande tekortkoming en dat ’s hofs oordeel tegen die achtergrond onbegrijpelijk is. Deze klacht slaagt.
Ter inleiding wijst de Hoge Raad, onder verwijzing naar vaste rechtspraak, op het verschil tussen hoofdprocedure en schadestaatprocedure:
“3.4.2 Bij de beoordeling dient tot uitgangspunt dat volgens vaste rechtspraak de hoofdprocedure ertoe dient om de grondslag van de verplichting tot schadevergoeding, zoals in dit geval de tekortkoming, vast te stellen (HR 16 mei 2008, LJN BD1674, NJ 2008/285). Dat brengt mee dat in de onderhavige schadestaatprocedure slechts die schadeposten aan de orde kunnen komen die zijn veroorzaakt door de in de hoofdprocedure vastgestelde tekortkoming van [verweerster]. Blijkens art. 615 Rv is echter onverschillig of de schadeposten reeds in de hoofdprocedure waren gesteld, zodat (behoudens de in die bepaling vermelde uitzondering) ook nieuwe schadeposten in de schadestaat opgenomen kunnen worden.”
In de schadestaatprocedure kunnen dus, zoals art. 615 Rv bevestigt, nieuwe schadeposten worden aangevoerd, óók indien in de hoofdprocedure (slechts) bepaalde (andere) schadeposten waren gesteld. In dit geval was echter de hoofdprocedure gericht geweest op een bepaald schadevoorval, namelijk de schimmelinfectie van juli/augustus 1998. Tegen die achtergrond oordeelde het hof (in de schadestaatprocedure) dat de in de hoofdprocedure vastgestelde tekortkoming geen betrekking had op de daaraan voorafgaande periode.
De Hoge Raad acht een dergelijk onderscheid tussen verschillende tekortkomingen over verschillende periodes op zichzelf denkbaar:
“3.4.2 (…) Over het algemeen kan een schuldenaar op verschillende wijzen tekortschieten in de nakoming van zijn verbintenis, zodat sprake kan zijn van verschillende tekortkomingen. Daarom is voor beantwoording van de vraag welke schadeposten, als veroorzaakt door de tekortkoming, in de schadestaatprocedure aan de orde kunnen komen, van belang welke tekortkoming in de hoofdprocedure is vastgesteld.”
Nu het echter in dit geval ging om een tekortkoming wegens het feit dat de ontsmettingsunit niet voldeed aan de overeengekomen specificaties, acht de Hoge Raad het door het hof gemaakte onderscheid onbegrijpelijk. Dat de ontsmettingsunit anno 1998 niet voldeed aan de overeengekomen specificaties “wijst dusdanig sterk op het ontbreken van de overeengekomen eigenschappen van de ontsmettingsunit vanaf het moment van aflevering in 1995, dat (…) onbegrijpelijk is dat het hof heeft geoordeeld dat in de hoofdprocedure een tekortkoming is vastgesteld die slechts erin bestaat dat de ontsmettingsunit in juli/augustus 1998 niet naar behoren functioneerde”. De omstandigheid dat in de hoofdprocedure steeds de schimmelinfectie als schadevoorval centraal heeft gestaan, doet aan deze onbegrijpelijkheid niet af, aldus de Hoge Raad (rov. 3.4.3). Advocaat-Generaal Wissink zat in zijn conclusie op dezelfde lijn (sub 3.18 en 3.20.1 e.v.).
’s Hofs bestreden oordeel rustte op nog een tweede grond, te weten dat de vordering van eiseres ter zake van de schade over de periode 1995-1998 was verjaard, omdat de aansprakelijkstelling voor de schade van juli/augustus 1998 niet had geleid tot stuiting van de verjaring van vorderingen ter zake van eerder opgetreden schades. Ook hierover klaagt het cassatiemiddel met succes. Het voorgaande brengt immers mee, aldus de Hoge Raad, dat de verwijzingsrechter tot het oordeel kán komen – de Hoge Raad houdt hier kennelijk nog een slag om de arm – dat de gestelde schade over de periode 1995-1998 “voortvloeit uit dezelfde tekortkoming als de schade van juli/augustus 1998, hetgeen zou betekenen dat het instellen van de hoofdprocedure de verjaring van de vordering ook heeft gestuit voor zover het de schade over de jaren 1995-1998 betreft” (rov. 3.5).
Verweerster is in cassatie bijgestaan door Ans van Duijvendijk-Brand en de auteur, en in feitelijke instanties door Peter Knijp.