HR 12 augustus 2016, ECLI:NL:HR:2016:1926
Griffierecht wordt verschuldigd op de eerste roldatum of bij de eerste uitroeping van een zaak. Op grond van art. 28 Wet griffierechten burgerlijke zaken is de advocaat medeaansprakelijk voor de betaling van het griffierecht. Deze medeaansprakelijkheid rust alleen op de advocaat die de partij bijstaat op het moment dat de proceshandeling wordt verricht waardoor het griffierecht wordt verschuldigd, en niet op een advocaat die de partij later in dat geschil bijstaat.
Griffierecht
Griffierechten zijn de kosten die partijen moeten betalen om hun zaak in behandeling te laten nemen door een rechter. Van (elke) eiser en verschenen gedaagde wordt ingevolge art. 3 Wgbz op de eerste roldatum, dan wel de eerste terechtzitting, een griffierecht geheven. De eiser is het griffierecht verschuldigd vanaf de eerste uitroeping van de zaak ter terechtzitting.
Procesverloop
Bij dagvaarding van 7 mei 2012 is door mr. F.-N. Grooss als advocaat bij de Hoge Raad cassatieberoep ingesteld voor Framroad Ltd, een buitenlandse vennootschap. De zaak diende voor het eerst op de rolzitting van 8 juni 2012. Op 11 juni 2012 heeft de griffier van de Hoge Raad het griffierecht voorlopig vastgesteld op € 728. Het griffierecht wordt volgens art. 10 Wgbz vastgesteld naar aanleiding van de hoogte van de vordering. Omdat deze niet uit de dagvaarding bleek, kondigde de griffier aan dat de hoogte van het griffierecht definitief zou worden vastgesteld nadat het volledige procesdossier zou zijn ontvangen.
Het bedrag van € 728,- is tijdig voldaan. Op 17 juni 2013 werd de praktijkvennootschap van mr. Grooss failliet verklaard. Kort hiervoor heeft mr. Grooss zich als advocaat van Framroad onttrokken aan de zaak. Opposant, die tot 30 april 2013 bij Grooss Advocaten werkte, heeft zich op 27 juni 2013 voor Framroad gesteld. Na ontvangst van het procesdossier en het nemen van de conclusie P-G is het griffierecht definitief vastgesteld op € 6.047,-, gebaseerd op het financieel belang van de zaak van € 120.534,46. De griffier heeft opposant op 16 oktober 2013 hiervan op de hoogte gesteld, en medegedeeld dat het verschil van € 5.319,- tussen het voorlopig en het definitief vastgestelde griffierecht door opposant moest worden voldaan. Opposant heeft zich op 4 november 2013 als advocaat van Framroad onttrokken aan de zaak. Op 8 november 2013 verwierp de Hoge Raad het cassatieberoep van Framroad (HR 8 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1132).
Medeaansprakelijkheid advocaat voor griffierecht
De griffie van de Hoge Raad heeft opposant aangemaand om het griffierecht te voldoen. Op grond van art. 28 Wgbz zijn de advocaten van partijen namelijk medeaansprakelijk voor het voldoen van het griffierecht:
Artikel 28 Wgbz
“Voor de voldoening van het griffierecht en de verschotten zijn medeaansprakelijk de advocaten of gemachtigden van de desbetreffende partijen of van de desbetreffende belanghebbenden.”
Na enige aanmaningen en correspondentie heeft opposant het griffierecht voldaan. Op grond van art. 29 Wgbz kan vervolgens verzet worden ingesteld tegen de beslissing van de griffier tot heffing van het griffierecht, wat opposant ook heeft gedaan. Hij voerde onder meer aan dat het voor hem zo goed als onmogelijk zal zijn om het griffierecht te verhalen op zijn cliënt, omdat Framroad op de Britse Maagdeneilanden gevestigd is. Ook wees hij erop dat hij niet de advocaat van Framroad was op het moment van verschuldigdheid van het griffierecht, omdat het gaat om het moment van de eerste uitroeping van de zaak of eerste roldatum. Dit laatste betoog wordt door de Hoge Raad gehonoreerd:
2.3
In het stelsel van de Wgbz, voor zover hier van belang, wordt het griffierecht door een partij verschuldigd bij de eerste uitroeping van de zaak of op de eerste roldatum. Dit brengt mee dat de medeaansprakelijkheid van een advocaat op de voet van art. 28 Wgbz rust en blijft rusten op degene die als zodanig voor die partij optreedt op het moment dat de proceshandeling wordt verricht waardoor de verplichting tot betaling van het griffierecht ontstaat. Deze advocaat draagt immers de verantwoordelijkheid voor het verrichten van die proceshandeling. De tekst en de totstandkomingsgeschiedenis van de Wgbz bieden geen aanknopingspunt om aan te nemen dat de medeaansprakelijkheid van art. 28 Wgbz daarnaast zou komen te rusten op de advocaat die in een procedure voor een partij gaat optreden nadat de proceshandeling is verricht die de verplichting tot betaling van het griffierecht in het leven heeft geroepen.
2.4
Het voorgaande betekent dat de medeaansprakelijkheid van art. 28 Wgbz niet rust op opposant, aangezien opposant op de eerste roldatum, toen het griffierecht verschuldigd is geworden, niet in het geding optrad als de advocaat bij de Hoge Raad van Framroad Ltd. Het verzet is gegrond.
Dit kan overigens anders zijn wanneer een partij haar eis vermeerdert: dan is de opvolgend advocaat, die de proceshandeling (vermeerdering van eis) verricht, naast die partij medeaansprakelijk voor de verhoging van het griffierecht (art. 12 Wgbz).