HR 10 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:27
(1) Het oordeel van het hof over het ontbreken van causaal verband behoefde nadere motivering, gelet op de bevindingen uit het deskundigenbericht.
(2) Het hof had de omkeringsregel moeten toepassen, nu de verzekeraar zich heeft beroepen op een uit Europese richtlijnen voortvloeiende norm die strekt tot het voorkomen van het gevaar van een interne ontploffing en het hof heeft aangenomen dat dit gevaar zich heeft verwezenlijkt.
Achtergrond van de zaak
Als gevolg van een brand, die is ontstaan in een soldeermachine, zijn een bedrijfsruimte en een daaraan verbonden woning nagenoeg volledig verwoest en is de bewoner van de woning – tevens de directeur van het bedrijf – zwaar gewond geraakt. De rechtsvoorgangster van Reaal heeft de door de brand ontstane schade vergoed ingevolge een verzekeringsovereenkomst. Reaal heeft vervolgens de producent van de soldeermachine op grond van art. 6:162 BW aangesproken tot betaling van de door haar wegens de brand gedane schade-uitkeringen.
Het geschil tussen partijen draait in de kern om de vraag of de soldeermachine gebrekkig was. Volgens Reaal bevatte de machine een ontwerpfout en voldeed deze daarmee niet aan de destijds geldende veiligheidseisen. Om het risico van zelfontbranding te voorkomen, hadden de voorraadtank en de lekbak fysiek gescheiden moeten zijn van de rest van de soldeermachine en hadden deze voorzien moeten zijn van een separate afzuiging. De producent heeft er, onder meer, op gewezen dat de soldeermachine in 2006 – vlak voor de installatie – is gewijzigd. Daarbij is de oude soldeerpot vervangen door een loodvrije soldeerpot. Deze wijziging is niet aangebracht door de producent.
Oordeel van het hof: geen causaal verband
In hoger beroep heeft het hof een deskundigenbericht gelast. De deskundige heeft het voorlopige oordeel van het hof onderschreven dat de brand zeer waarschijnlijk is veroorzaakt door zeer brandbare fluxdampen afkomstig uit de lekbak van de soldeermachine. De verwarmingselementen hadden tegen deze dampen moeten worden afgeschermd. De aanwezigheid van de lekbak toont bovendien aan dat de producent er rekening mee heeft gehouden dat bij normaal gebruik dampen opgevangen moeten worden. De deskundige heeft er voorts op gewezen dat de smelttemperatuur van loodvrij soldeer hoger ligt dan de smelttemperatuur van loodhoudend soldeer. De temperaturen die de verwarmingselementen hebben bereikt, zullen daarom na deze wijziging van de machine aanmerkelijk hoger moeten zijn geweest.
Volgens het hof kan – gelet op de bevindingen van de deskundige – niet worden uitgesloten dat de vervanging van de soldeerpot de oorzaak van de brand in de machine is geweest. Het is namelijk niet gebleken dat de temperaturen in de machine, voordat de soldeerpot werd vervangen, opliepen tot het zelfontbrandingspunt van de fluxdampen. Van de producent mocht bovendien niet worden verwacht dat hij rekening hield met de wijziging van de machine door een derde. Het hof heeft op deze gronden geconcludeerd dat geen causaal verband kan worden vastgesteld tussen het produceren van de soldeermachine in 2002 en het ontstaan van de brand in 2006.
Oordeel over causaal verband onvoldoende gemotiveerd
In cassatie klaagt Reaal dat het hof zijn oordeel onvoldoende heeft gemotiveerd. Het hof is in het geheel niet ingegaan op de stelling dat de machine niet voldeed aan de destijds toepasselijke veiligheidseisen. Het feit dat de machine is gewijzigd neemt volgens Reaal niet weg dat de verwarmingselementen ten tijde van het in het verkeer brengen hadden moeten zijn afgeschermd. Uit het deskundigenbericht zou bovendien niet volgen dat de temperaturen in de machine pas na deze wijziging dusdanig konden oplopen dat de zelfontbrandingstemperatuur werd bereikt.
Anders dan A-G Hartlief, die meende dat slechts de tweede klacht doel trof (zie resp. par. 3.8, par. 3.10 en par. 3.34-3.36 van zijn conclusie), oordeelt de Hoge Raad dat al deze klachten slagen. Volgens de Hoge Raad heeft de deskundige de stelling van Reaal dat de soldeermachine gebrekkig was, onderschreven (rov. 3.2.1 van zijn arrest). Gelet op het deskundigenrapport lijkt het er bovendien sterk op dat voorafgaand aan de vervanging van de soldeerpot de temperatuur van de verwarmingselementen ook al kon oplopen tot de zelfontbrandingstemperatuur. De andersluidende uitleg van het hof behoefde daarom nadere motivering (rov. 3.2.2). Aangezien het hof heeft geoordeeld dat de verwarmingselementen de brand hebben veroorzaakt, heeft het hof onvoldoende gemotiveerd waarom niettemin geen causaal verband kan worden vastgesteld tussen het in het verkeer brengen van de soldeermachine en het ontstaan van de brand (rov. 3.2.3).
Omkeringsregel ten onrechte niet toegepast
Reaal klaagt in cassatie ook dat het hof de omkeringsregel had moeten toepassen. Op grond van de omkeringsregel is het aan degene die wordt aangesproken om te stellen en te bewijzen dat de schade ook zonder zijn gedraging zou zijn ontstaan. Volgens de Hoge Raad is voor toepassing van deze regel het volgende vereist:
“3.3 (…) Voor toepassing van de omkeringsregel is volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad vereist dat een gedraging heeft plaatsgevonden die in strijd is met een norm die strekt tot het voorkomen van een specifiek gevaar ter zake van het ontstaan van schade, en dat degene die zich op schending van deze norm beroept, ook bij betwisting aannemelijk heeft gemaakt dat in het concrete geval het (specifieke) gevaar waartegen de norm bescherming beoogt te bieden, zich heeft verwezenlijkt.”
Anders dan A-G Hartlief (zie par. 3.19 van zijn conclusie), oordeelt de Hoge Raad dat deze klacht slaagt. Volgens hem heeft Reaal zich beroepen op de schending van een uit de door de deskundige genoemde Machinerichtlijn en de Atex-richtlijn voortvloeiende norm, die strekt tot het voorkomen van het gevaar van een interne ontploffing. Het hof heeft niet geoordeeld dat deze norm niet bestaat of niet is geschonden en heeft bovendien aangenomen dat het gevaar van een interne ontploffing zich hier heeft verwezenlijkt. Bij die stand van zaken had het hof de omkeringsregel dienen toe te passen, aldus de Hoge Raad (rov. 3.3).
Volgt vernietiging en verwijzing. De verzekeraar is in cassatie bijgestaan door Karlijn Teuben en in feitelijke instantie door Peter Knijp en Marijgje van Hilten.