HR 15 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2363 (High Point / KPN)

Het in art. 138 lid 3 EOV verankerde recht om in een nationale procedure over de geldigheid van een Europees octrooi dat octrooi te beperken, staat niet in de weg aan toepassing van de tweeconclusieregel.

KPN begon een nietigheidsprocedure tegen een octrooi van High Point. High Point begon een inbreukprocedure tegen KPN. De rechtbank heeft de twee procedures tegelijk behandeld en in één vonnis in beide zaken beslist. De rechtbank heeft de nietigheid uitgesproken en de inbreukvordering afgewezen. In hoger beroep heeft High Point, na de memoriewisseling, bij ‘akte houdende beperking van octrooiconclusies’ haar octrooiconclusies beperkt en haar eis in de inbreukzaak gewijzigd en gebaseerd op de beperkte octrooiconclusies. Het hof volgde het bezwaar van KPN dat deze beperking in strijd was met de tweeconclusieregel: de regel dat van een appellant in beginsel mag worden verlangd dat hij in zijn memorie van grieven niet alleen al zijn bezwaren tegen de beslissing van de rechtbank aanvoert, maar ook de nieuwe feiten of stellingen naar voren brengt waarop hij zich in appel mede wenst te beroepen. (Om misverstanden te vermijden: ‘conclusie’ in ’tweeconclusieregel’ betekent hier ‘memorie’ en heeft niets met octrooiconclusies te maken.) De zaak moest dus worden beoordeeld op basis van de oorspronkelijke octrooiconclusies.

In cassatie klaagt High Point dat toepassing van de tweeconclusieregel in dit geval in strijd is met art. 138 lid 3 Europees Octrooiverdrag. Dat bepaalt (in Nederlandse vertaling):

“Bij procedures voor de bevoegde gerechtelijke instantie of autoriteit ten aanzien van de geldigheid van het Europees octrooi, heeft de octrooihouder het recht het octrooi te beperken door wijziging van de conclusies. Het aldus beperkte octrooi vormt de basis voor de procedure.”

Volgens het cassatiemiddel kon de nationale processuele tweeconclusieregel niet afdoen aan dit recht op beperking van het octrooi.

Het Europees Octrooiverdrag is geen Unierecht, dus de Hoge Raad heeft het laatste woord over de uitleg ervan. De Hoge Raad stelt voorop (r.o. 4.1.4) dat de uitlegregels van het Weens Verdragenverdrag gelden:

“Op grond van art. 31 lid 1 Verdrag van Wenen moet het EOV te goeder trouw worden uitgelegd overeenkomstig de gewone betekenis van de termen van dit verdrag in hun context en in het licht van voorwerp en doel van het EOV. Uit art. 31 lid 3, aanhef en onder b, Verdrag van Wenen volgt dat behalve met de context ook rekening moet worden gehouden met ieder later gebruik in de toepassing van het EOV waardoor overeenstemming van de verdragspartijen inzake de uitleg van dat verdrag is ontstaan, hetgeen meebrengt dat ook de heersende opvatting in de rechtspraak en literatuur van de verdragslanden een primair interpretatiemiddel bij de uitleg van het EOV vormt. Ten slotte kan met inachtneming van het bepaalde in art. 32 Verdrag van Wenen voor de uitleg van het EOV een beroep worden gedaan op de voorbereidende werkzaamheden (‘travaux préparatoires’) van dat verdrag.”

Advocaat-Generaal Wesseling-van Gent had in haar uitvoerige conclusie op deze terreinen onderzoek gedaan en tot verwerping geconcludeerd. De Hoge Raad volgt haar:

4.1.5 De bewoordingen van art. 138 lid 3 EOV duiden niet erop dat het daarin aan de octrooihouder toegekende recht om in een nationale procedure over de geldigheid van een Europees octrooi dat octrooi te beperken, niet mag worden onderworpen aan nationaalrechtelijke processuele voorwaarden. De context van deze bepaling en het voorwerp en doel van het EOV wijzen niet in een andere richting.

4.1.6 Blijkens de wordingsgeschiedenis van art. 138 lid 3 EOV (weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder (het eerste) 4.16-4.17) is beoogd om met de invoering van deze bepaling uitdrukkelijk in het EOV vast te leggen dat een octrooihouder in een nationale procedure over de geldigheid van een Europees octrooi het recht toekomt om dat octrooi te beperken, omdat in sommige verdragslanden dit recht tot dan toe niet of onvoldoende was gegarandeerd. Uit die wordingsgeschiedenis blijkt niet dat met art. 138 lid 3 EOV is gestreefd naar een verdergaande harmonisatie van het procesrecht van de verdragslanden op het punt van de processuele voorwaarden waaraan het recht op beperking van het octrooi is onderworpen.

4.1.7 Ten slotte is van belang dat in andere verdragslanden wordt aanvaard dat het in art. 138 lid 3 EOV verankerde recht om in een nationale procedure over de geldigheid van een Europees octrooi dat octrooi te beperken, is onderworpen aan nationaalrechtelijke processuele voorwaarden (zie de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 4.20-4.27).

4.1.8 Het vorenstaande betekent dat het oordeel van het hof dat art. 138 lid 3 EOV niet in de weg staat aan toepassing van de tweeconclusieregel, juist is. De klacht faalt derhalve.”

Cassatieblog.nl

Share This