HR 17 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:871 (X / Quooker International B.V.)
Als de verweerder in cassatie heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep, bestaat geen aanleiding de proceskosten van de cassatie te reserveren tot de procedure na verwijzing. Dat is niet anders als de verweerder verder geen (inhoudelijk) verweer heeft gevoerd tegen het cassatieberoep. Die aanleiding kan er wel zijn als de verweerder zich heeft gerefereerd aan het oordeel van de Hoge Raad.
Bij de proceskostenveroordeling geeft de Hoge Raad volgens art. 419 lid 4 Rv ‘zodanige uitspraak als hij vermeent te behoren’. In de praktijk sluit de Hoge Raad aan bij de regels voor de kostenveroordeling in eerste aanleg en hoger beroep in art. 237 e.v. Rv. Daarbij geldt als uitgangspunt dat de partij die bij vonnis in het ongelijk wordt gesteld in de kosten van het geding wordt veroordeeld (art. 237 lid 1 Rv).
In cassatie bestaat een bijzonderheid voor het geval dat de bestreden uitspraak wordt vernietigd en wordt terugverwezen naar een ander hof, maar de verweerder niet in feitelijke instanties om die uitspraak heeft gevraagd of in cassatie heeft verdedigd (verweer gevoerd). In zo’n geval kan de Hoge Raad de kosten van het geding in cassatie reserveren tot ná de einduitspraak na verwijzing.
In deze zaak vernietigde de Hoge Raad een arrest van het hof in het geschil tussen een garagebedrijf en het naastgelegen Quooker International B.V. (Hof Den Haag 6 oktober 2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:1877). Het geschil gaat kort gezegd over de vraag of het garagebedrijf door verjaring een recht van erfpacht of een erfdienstbaarheid had verkregen ten aanzien van een pad op het bedrijventerrein van Quooker. De Hoge Raad vernietigt het arrest, omdat het hof ten onrechte tot de conclusie was gekomen dat een bepaalde grief van Quooker in incidenteel appel slaagde. De Hoge Raad verwijst het geding naar een ander hof ter verdere behandeling en beslissing.
In de Borgersbrief (de brief waarmee partijen kunnen reageren op de conclusie P-G) had Quooker verzocht om de kosten van de cassatieprocedure te reserveren tot aan de einduitspraak na verwijzing. De Hoge Raad wijst dit verzoek af en overweegt:
“3.5 (…) Daartoe bestaat echter geen aanleiding. In haar verweerschrift in cassatie heeft Quooker geconcludeerd tot verwerping van het beroep. Weliswaar heeft zij in haar schriftelijke toelichting geen verweer gevoerd tegen onderdeel 3, maar ook in dat processtuk heeft zij zich ten aanzien van dit onderdeel niet aan het oordeel van de Hoge Raad gerefereerd.”
Omdat Quooker dus eerder in haar verweerschrift in cassatie had geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep (en in zoverre verweer had gevoerd) in plaats van zich te refereren aan het oordeel van de Hoge Raad, en dit laatste ook in de schriftelijke toelichting niet (alsnog) had gedaan, ziet de Hoge Raad geen aanleiding om de proceskosten van de cassatie te reserveren tot een later moment. De Hoge Raad veroordeelt Quooker daarom in de kosten van het geding in cassatie.