HR 20 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2046 (Staat/X)
Indien het openbaar ministerie een geldboete tracht te verhalen door beslaglegging (op grond van een dwangbevel), kan vanaf de aanvang van de tenuitvoerlegging – dus: na betekening van het dwangbevel (en niet eerst na beslaglegging) – verzet worden gedaan op grond van art. 575 lid 3 Sv. Deze verzetprocedure betreft een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang, die in de weg staat aan een vordering bij de burgerlijke rechter.
X is strafrechtelijk veroordeeld tot betaling van een geldboete van € 20.000. In het kader van de tenuitvoerlegging van deze straf heeft het openbaar ministerie op de voet van art. 575 lid 1 Sv ten laste van X een dwangbevel uitgevaardigd. Vervolgens heeft het openbaar ministerie met dit dwangbevel executoriaal derdenbeslag laten leggen onder de bankrekening van X (art. 575 lid 2 Sv jo. 475 Rv).
X heeft in de onderhavige (civiele) kortgedingprocedure (i) veroordeling van de Staat gevorderd om het beslag op de bankrekening op te heffen en (ii) een verbod gevorderd om (in de toekomst) opnieuw op deze rekening beslag te leggen. Het hof heeft X niet-ontvankelijk verklaard in zijn vorderingen. Daartoe heeft het overwogen dat X ingevolge art. 575 lid 3 Sv (en art. 576 lid 6 Sv) verzet had kunnen doen tegen de tenuitvoerlegging, waarmee voor hem een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang heeft opengestaan om zijn bezwaren tegen de beslaglegging ter beoordeling aan de (straf)rechter voor te leggen. Bij de civiele rechter kan hij daarom niet terecht.
In cassatie wordt geklaagd dat het hof heeft miskend dat deze verzetmogelijkheid eerst kan worden benut indien beslag is gelegd (vgl. art. 575 lid 3, tweede volzin, Sv), maar dat daarmee niet een beslagverbod voor de toekomst (zoals hiervoor achter (ii) bedoeld) kan worden bewerkstelligd. De Hoge Raad verwerpt deze klacht en overweegt daartoe als volgt:
“Het verzet tegen de tenuitvoerlegging van het dwangbevel ingevolge art. 575 lid 3 Sv of tegen het verhaal ingevolge art. 576 lid 6 Sv kan vanaf de aanvang van de tenuitvoerlegging, respectievelijk het verhaal worden gedaan. De geëxecuteerde behoeft derhalve geen beslaglegging af te wachten, maar kan verzet doen zodra hij door de betekening van het dwangbevel of de kennisgeving van het verhaal kennis heeft gekregen van het voornemen tot tenuitvoerlegging van het dwangbevel of het verhaal. In het geval waarin het verzet gegrond wordt verklaard, en het Openbaar Ministerie nogmaals tot tenuitvoerlegging of verhaal overgaat, kan de geëxecuteerde desgewenst wederom ingevolge art. 575 lid 3 Sv of art. 576 lid 6 Sv daartegen verzet doen.”
Tevens oordeelt de Hoge Raad dat de door hem bedoelde verzetprocedure een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang is, die in de weg staat aan de ontvankelijkheid van een vordering bij de burgerlijke rechter tot het opleggen van een verbod tot het leggen van beslag.
De Staat is in cassatie bijgestaan door Hans van Wijk en de auteur, en in feitelijke instanties door André ten Broeke en Wouter Limborgh.