Selecteer een pagina

HR 17 februari 2023 ECLI:NL:HR:2023:255

In art. 28 lid 1 Wet Bibob ligt geen verschoningsrecht besloten; de rechter die in een burgerlijk geding een getuige hoort kan onder omstandigheden beletten dat vragen worden beantwoord indien die antwoorden gegevens zouden betreffen zoals bedoeld in art. 28 lid 1 Wet Bibob.

Achtergrond

Verweerders in cassatie hebben een verzoek ingediend tot een voorlopig getuigenverhoor, nadat de gemeente hun had bericht een Bibob-onderzoek te starten, d.i. een onderzoek onder de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob).

Verzoekers tot cassatie, de burgemeester van de desbetreffende gemeente respectievelijk de adviseur orde en veiligheid van de gemeente, tevens officier van dienst van de veiligheidsregio, hebben zich tijdens het getuigenverhoor beroepen op een verschoningsrecht. De rechter-commissaris heeft dat beroep in totaal zeven van de acht maal dat het werd gedaan, gehonoreerd.

Het hof heeft de beslissingen van de rechter-commissaris vernietigd en voor de in het geding zijnde vragen [aan de verzoekers in cassatie] op inhoudelijke gronden hun beroep op een verschoningsrecht afgewezen; daarbij is het hof onder meer ingegaan op de aanvang van het eigen onderzoek door een bestuursorgaan (in verband met de aanvang van de geheimhouding) en geheimhouding in relatie tot feiten die betrekking hebben op “derden”.

In cassatie

De Hoge Raad verwerpt om te beginnen de klacht dat tegen de beslissingen van de rechter-commissaris geen hoger beroep zou open staan. Het gaat hier niet om beslissingen in een lopende bodemprocedure:

3.1.3 Het voorlopig getuigenverhoor neemt een eigen positie in ten opzichte van een nog aanhangig te maken zaak (art. 186 lid 1 Rv) of een reeds aanhangig geding (art. 186 lid 2 Rv) en leidt niet tot een einduitspraak over het geschil tussen partijen. Ten aanzien van in een voorlopig getuigenverhoor genomen beslissingen kan dan ook geen toepassing worden gegeven aan de regel dat hoger beroep slechts kan worden ingesteld tegelijk met dat van de einduitspraak tenzij de rechter anders heeft bepaald. Partijen kunnen daarom onmiddellijk, zonder dat daartoe verlof van de rechter-commissaris is vereist, hoger beroep instellen van de beslissing van de rechter-commissaris in een voorlopig getuigenverhoor om een beroep door een getuige op een verschoningsrecht te honoreren. Dergelijke beslissingen gelden als einduitspraken.

De klachten gericht tegen de inhoudelijke oordelen van het hof zijn grotendeels gegrond, maar kunnen niet tot cassatie leiden, omdat zij als uitgangspunt nemen dat uit art. 28 lid 1 Wet Bibob een verschoningsrecht voortvloeit. En dat uitgangspunt is volgens de Hoge Raad onjuist.

 

Art. 28 lid 1 Wet Bibob luidt: “Een ieder die krachtens deze wet de beschikking krijgt over gegevens met betrekking tot een derde, is verplicht tot geheimhouding daarvan, behoudens voorzover een bij deze wet gegeven voorschrift mededelingen toelaat.”

Volgens art. 165 lid 1 Rv is eenieder die daartoe op wettige wijze is opgeroepen, verplicht getuigenis af te leggen. Zij die tot geheimhouding verplicht zijn uit hoofde van hun ambt, beroep of betrekking omtrent hetgeen hun in die hoedanigheid is toevertrouwd, kunnen zich van deze verplichting verschonen (art. 165 lid 2 onder b Rv). De Hoge Raad wijst op het uitzonderingskarakter van het verschoningsrecht dat is neergelegd in laatstgenoemde bepaling; een wettelijke geheimhoudingsplicht is niet voldoende voor het kunnen inroepen van een verschoningsrecht.

In dat verband wijst de Hoge Raad wijst er op dat uit de wetsgeschiedenis van de Wet Bibob volgt dat in die wet een evenwicht is nagestreefd tussen enerzijds de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de aanvrager van een beschikking of de gegadigde bij een aanbesteding, en anderzijds de bescherming van de integriteit van de overheid en het openbaar belang. De Wet Bibob kent voorts diverse uitzonderingen op de geheimhoudingsplicht van art. 28 lid 1 Wet Bibob.

Al met al concludeert de Hoge Raad dat uit de bewoordingen, de strekking en de wetsgeschiedenis van de Wet Bibob niet blijkt dat in de geheimhoudingsplicht van art. 28 lid 1 Wet Bibob een verschoningsrecht besloten ligt. Dat betekent overigens niet dat niets geheim kan blijven:

3.4 Opmerking verdient dat het voorgaande niet eraan in de weg staat dat de rechter die in een burgerlijk geding een getuige hoort op de voet van art. 179 lid 2 Rv (bij een voorlopig getuigenverhoor: in verbinding met art. 189 Rv) kan beletten dat vragen worden beantwoord indien die antwoorden gegevens zouden betreffen zoals bedoeld in art. 28 lid 1 Wet Bibob, en het belang dat is gediend met de geheimhoudingsplicht van art. 28 lid 1 Wet Bibob zwaarder dient te wegen dan de zwaarwegende maatschappelijke belangen die gemoeid zijn met de waarheidsvinding in het burgerlijk proces.

 Nu de zaak weer terug gaat naar de rechter-commissaris [het gevolg van de beschikking van het hof was dat het getuigenverhoor bij de rechter-commissaris moet worden voortgezet – en de beschikking van het hof wordt niet gecasseerd] wijst de Hoge Raad er op dat deze rechter-commissaris in het vervolg van het voorlopig getuigenverhoor rekening zal kunnen houden met hetgeen in deze uitspraak naar aanleiding van de klachten in het middel is overwogen over de in art. 28 lid 1 Wet Bibob vervatte geheimhoudingsplicht.

In zijn uitvoerige conclusie voor deze beschikking trekt Advocaat-Generaal Snijders onder meer een parallel met de (uitzondering wegens gewichtige redenen in relatie tot) de inlichtingenplicht op grond van art. 22 en 843a Rv, en op de (werkwijze onder) art. 8:29 Awb. Het lijkt hem dat de regeling van art. 22 Rv ook goede diensten zou kunnen bewijzen bij de verhoren in deze zaak [onder meer de onderdelen 3.75 tot en met 3.77 van zijn conclusie].

Cassatieblog.nl

Share This