HR 13 mei 2016, ECLI:NL:HR:2016:853

Doorgaans slaan we uitspraken die met verkorte motivering (art. 81 RO) worden afgedaan op dit blog over. Soms is het aardig er toch op een te wijzen. In dit cassatieberoep is een aspect van de vrije advocaatkeuze aan de orde gesteld (vergelijk over vrije advocaatkeuze eerder CB 2013-188, CB 2014-48 en CB 2016-67). Betekent die vrije keuze dat een burger die op basis van een toevoeging procedeert zijn eigen advocaat mag kiezen? Wat is in dat verband de betekenis van de eisen die de Raad voor rechtsbijstand stelt aan advocaten die werkzaam zijn op bepaalde rechtsgebieden?

Verzoekster tot cassatie had ter zitting van de rechtbank (in een Wet Bopz-procedure) te kennen gegeven dat zij niet wenste te worden bijgestaan door de haar toegevoegde, ter zitting aanwezige advocaat, maar door een met name genoemde andere advocaat.

De Hoge Raad heeft in december 2014 (CB 2014-202) uitgemaakt dat, gelet op de kwetsbare positie van een betrokkene in Bopz-zaken de rechter onderzoekt of de betrokkene toevoeging van een andere raadsman wenst indien ter zitting blijkt dat hij niet wenst te worden bijgestaan door de toegevoegde advocaat. Het resultaat van dat onderzoek dient uit de beschikking te blijken. De rechtbank had in deze zaak de behandeling aangehouden tot de namiddag en vervolgens overwogen dat de door verzoekster genoemde advocaat niet Bopz-gecertificeerd is (en de verzochte voortzetting van de inbewaringstelling verleend).

Advocaat-Generaal Langemeijer (hierna: de A-G) wijst in zijn conclusie voor deze uitspraak op een uitspraak van de Hoge Raad uit 1987 (in een strafzaak) en op rechtspraak van het EHRM waaruit volgt dat wordt aangenomen dat er geen recht is op toevoeging van een advocaat naar eigen keuze.

De A-G zet verder uiteen dat de Raad voor Rechtsbijstand krachtens de Wet op de rechtsbijstand een (ruime) bevoegdheid heeft eisen te stellen aan de deskundigheid van ingeschreven advocaten. De Raad behoeft geen toevoeging te verlenen aan advocaten die niet aan de gestelde eisen voldoen, waarbij de A-G wijst op rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Ook al zou er discussie mogelijk kunnen zijn over de vraag of de rechtbank in het kader van de Wet Bopz zelf, buiten de Raad voor Rechtsbijstand om, toevoeging van een advocaat zou kunnen gelasten, de rechtbank heeft in deze zaak in de beschikking neergelegd dat geen aanleiding is gevonden om toevoeging van de door betrokkene gewenste advocaat te gelasten, omdat de desbetreffende advocaat niet met de specialisatie “psychiatrisch patiëntenrecht” was geregistreerd. Volgens de A-G mocht de rechtbank die afweging maken.

 

Cassatieblog.nl

Share This