HR 7 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:259 (X/Goed Vast Goed Veenendaal B.V.)
De Hoge Raad oordeelt dat het hof buiten de grenzen van de rechtsstrijd van partijen is getreden, omdat verweerster – anders dan het hof heeft overwogen – in hoger beroep niet de stelling heeft betrokken dat partijen hebben willen afwijken van de wettelijke regeling van art. 6:92 lid 2 BW. Weliswaar heeft verweerster in hoger beroep aanspraak gemaakt op vergoeding van haar schade voor zover deze uitgaat boven het bedrag van de contractuele boete, maar daartoe heeft zij zich enkel beroepen op art. 6:94 lid 2 BW.
Achtergrond
In deze zaak gaat het – kort samengevat – om het volgende. Eiser tot cassatie (hierna: eiser) is toerekenbaar tekort geschoten jegens verweerster in cassatie (hierna: Vast Goed) door niet een woon/winkelpand af te nemen dat hij eerder van Vast Goed had gekocht. In de koopovereenkomst zijn partijen een boete (10% van het transactiebedrag) overeengekomen voor het geval eiser in de nakoming van zijn verplichtingen tekort schiet. Het geschil spitst zich toe op de vraag of Vast Goed aanspraak kan maken op vergoeding van haar schade voor zover die het bedrag van contractuele boete overstijgt.
Voor de beantwoording van die vraag zijn de artikelen 6:92 lid 2 en 6:94 lid 2 BW van belang. Art. 6:92 lid 2 BW bepaalt dat het bedrag dat ingevolge een boetebeding is verschuldigd in de plaats treedt van de schadevergoeding op grond van de wet. Ingevolge art. 6:94 lid 2 BW kan de rechter op verlangen van de schuldeiser, indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist, naast een bedongen boete die bestemd is in de plaats te treden van de schadevergoeding, aanvullende schadevergoeding toekennen.
Oordelen rechtbank en hof
De rechtbank veroordeelt eiser tot betaling van de contractuele boete, maar wijst de vorderingen van Vast Goed tot vergoeding van haar schade af. Daartoe overweegt zij dat niet is gebleken dat partijen hebben beoogd van de regeling van art. 6:92 lid 2 BW af te wijken. Evenmin kan volgens de rechtbank, gelet op de tekst van het boetebeding, worden volgehouden dat de contractuele boete op de enkele vertraging in de nakoming van de overeenkomst is gesteld. Ten slotte oordeelt de rechtbank dat niet valt in te zien dat de billijkheid klaarblijkelijk noopt tot een aanvullende schadevergoeding als bedoeld in art. 6:94 lid 2 BW.
Het hof komt – in tegenstelling tot de rechtbank – tot het oordeel dat Vast Goed aanspraak heeft op vergoeding van de door haar geleden schade, die hoger is dan het bedrag van de contractuele boete, maar dat Vast Goed geen aanspraak heeft op de contractuele boete naast de door haar gevorderde schadevergoeding. Daartoe overweegt het hof dat het gebruikelijk is af te wijken van de regel van art. 6:92 lid 2 BW en dat – gelet op de beperkte mate waarin het boetebeding in de overeenkomst is geregeld en op het feit dat daarin uitdrukkelijk is voorzien in toepasselijkheid van de gebruikelijke bepalingen bij overeenkomsten als de onderhavige – het in de overeenkomst onder ‘Overige bepalingen’ gebezigde begrip ‘Voor het overige’ mede ziet op de gebruikelijke bepalingen over de toepassing van boetebedingen.
Het geding in cassatie
In cassatie klaagt eiser dat het hof door aldus te oordelen buiten de grenzen van de rechtsstrijd van partijen is getreden. Volgens eiser heeft Vast Goed haar betoog dat zij recht heeft op schadevergoeding voor zover haar schade het bedrag van de contractuele boete te boven gaat, enkel geplaatst in de context van art. 6:94 lid 2 BW. Anders dan het hof heeft overwogen, heeft Vast Goed zich ter onderbouwing van voormeld betoog dus niet beroepen op een door partijen overeengekomen afwijking van het bepaalde in art. 6:92 lid 2 BW, aldus eiser.
Deze klacht treft doel. De Hoge Raad overweegt dat Vast Goed in hoger beroep is opgekomen tegen het oordeel van de rechtbank dat niet is gebleken dat partijen hebben beoogd van de regeling in art. 6:92 lid 2 BW af te wijken. Volgens de Hoge Raad heeft Vast Goed zich in dit verband beperkt tot het betoog dat partijen hebben beoogd af te wijken van de wettelijke regeling van art. 6:92 lid 2 BW in de zin dat in de koopbevestiging een ‘zuiver’ boetebeding is opgenomen, dat slechts de vertraagde nakoming sanctioneert en het recht van Vast Goed op schadevergoeding onverlet laat. De Hoge Raad vervolgt met de overweging dat Vast Goed in hoger beroep niet de stelling heeft betrokken dat partijen ook hebben willen afwijken van de wettelijke regeling van art. 6:92 lid 2 BW in de zin dat Vast Goed recht heeft op schadevergoeding voor zover haar schade het bedrag van de contractuele boete te boven gaat. Weliswaar heeft Vast Goed in hoger beroep aanspraak gemaakt op vergoeding van haar schade voor zover deze uitgaat boven het bedrag van de contractuele boete, maar daartoe heeft zij zich louter beroepen op art. 6:94 lid 2 BW, aldus de Hoge Raad in r.o. 3.5.2.
De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof en verwijst het geding naar een ander hof ter verdere behandeling en beslissing.