HR 15 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1536
Art. 6:89 BW is niet van toepassing op een nalaten om de overeengekomen prestatie te verrichten. Art. 6:89 BW strekt namelijk ertoe de schuldenaar die een prestatie heeft verricht te beschermen, omdat hij erop moet kunnen rekenen dat de schuldeiser met bekwame spoed onderzoekt of de prestatie aan de verbintenis beantwoordt en, indien dit niet het geval blijkt te zijn, dit eveneens met spoed aan de schuldenaar meedeelt.
Achtergrond van de zaak
Eiser en zijn toenmalige echtgenote hebben bij een brand in hun woonwagen ernstige brandwonden opgelopen. Hun eerste advocaat heeft een installatiebedrijf voor deze schade aansprakelijk gesteld. Deze advocaat heeft eind 2006 en begin 2007 twee brieven aan het installatiebedrijf gestuurd. Daarna heeft deze advocaat geen werkzaamheden meer voor eiser verricht. In september 2012 heeft een nieuwe advocaat namens eiser de vorige advocaat aansprakelijk gesteld vanwege een beroepsfout: de eerste advocaat zou de verjaringstermijn van eisers vordering op het installatiebedrijf hebben laten verstrijken. Eiser vordert in deze procedure een verklaring voor recht dat (het kantoor van) zijn eerste advocaat tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst en aansprakelijk is voor de schade.
De rechtbank heeft de vordering van eiser toegewezen. Het hof heeft de vordering echter afgewezen, omdat eiser niet tijdig zou hebben geklaagd en de eerste advocaat daardoor ernstig in zijn belangen zou zijn geschaad. Eiser heeft volgens het hof daarom in strijd gehandeld met de klachtplicht van art. 6:89 BW. Het gevolg daarvan is dat eiser geen beroep meer kan doen op het door hem gestelde gebrek in de prestatie van de eerste advocaat, aldus het hof.
Het oordeel van de Hoge Raad
Eiser klaagt in cassatie dat het hof heeft miskend dat art. 6:89 BW niet van toepassing is in een geval als dit, waarin geheel geen prestatie is verricht. De Hoge Raad acht deze klacht gegrond. Hij stelt voorop dat art. 6:89 BW bepaalt dat een schuldeiser op een gebrek in de prestatie geen beroep meer kan doen, indien hij niet binnen bekwame tijd nadat bij het gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijs had moeten ontdekken, bij de schuldenaar ter zake heeft geprotesteerd. Vaststaat dat (het kantoor van) de eerste advocaat van eiser na de brief van begin 2007 feitelijk niet meer de belangen van eiser heeft behartigd en iedere verdere prestatie in het kader van de – door het hof veronderstellenderwijs aangenomen – overeenkomst met eiser achterwege heeft gelaten. Op een dergelijk nalaten om een overeengekomen prestatie te verrichten, is art. 6:89 BW niet van toepassing (vgl. HR 23 maart 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ3531). Deze bepaling strekt immers ertoe de schuldenaar die een prestatie heeft verricht te beschermen omdat hij erop moet kunnen rekenen dat de schuldeiser met bekwame spoed onderzoekt of de prestatie aan de verbintenis beantwoordt en dat de schuldeiser, als dit niet zo blijkt te zijn, dit eveneens met spoed aan de schuldenaar meedeelt. Het oordeel van het hof dat art. 6:89 BW ook van toepassing is op een geval als het onderhavige, berust dan ook op een onjuiste rechtsopvatting.
Afdoening en conclusie
De Hoge Raad vernietigt het bestreden arrest. Deze afdoening is in overeenstemming met de conclusie van A-G Valk. De conclusie gaat nader in op de vraag wat moet worden verstaan onder een prestatie in de zin van art. 6:89 BW. De A-G wijst erop dat uit een en dezelfde overeenkomst meerdere prestaties kunnen voortvloeien. Zo is in dit geval de prestatie om de verjaring te stuiten, te onderscheiden van de prestatie om het installatiebedrijf aan te schrijven. De omstandigheid dat de ene prestatie is verricht (de eerste advocaat had het installatiebedrijf aangeschreven), brengt daarom niet mee dat het nalaten om de andere prestatie te verrichten (de eerste advocaat had de verjaring niet gestuit) moet worden aangemerkt als een geval van gebrekkige nakoming. De prestatie om de verjaring te stuiten is immers in het geheel niet verricht. De A-G constateert dat er een zeker grijs gebied bestaat tussen wat kan worden aangemerkt als een gebrek in de prestatie en wat moet gelden als een prestatie die niet is verricht. Het is volgens de A-G in de eerste plaats aan de feitenrechter om te bepalen of sprake is van een gebrekkige of een niet-verrichte prestatie.