HR 19 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1720
Rechthebbenden op het saldo van de notariële kwaliteitsrekening zijn diegenen ten behoeve van wie geldbedragen op die kwaliteitsrekening zijn gestort, onder de voorwaarden die gelden in hun onderlinge verhoudingen. Dat kunnen – naast cliënten van de notaris – ook derden zijn, waaronder het Kadaster.
De notariële kwaliteitsrekening
De Hoge Raad heeft in een prejudiciële procedure een belangrijk arrest gewezen over wie rechthebbenden zijn op een aandeel in het saldo op de notariële kwaliteitsrekening (art. 25 lid 3 Wet op het notarisambt (Wna)).
Elke notaris is op grond van art. 25 lid 1 Wna verplicht om bij een bank een kwaliteitsrekening aan te houden. Dit is de algemene of generale kwaliteitsrekening waarop de gelden van verschillende derden en meerdere transacties staan. Deze rekening is uitsluitend bestemd voor gelden van derden die de notaris in verband met zijn werkzaamheden als notaris onder zich neemt. De kwaliteitsrekening staat op naam van de notaris met vermelding van zijn hoedanigheid. De algemene kwaliteitsrekening kan worden onderscheiden van de bijzondere of speciale kwaliteitsrekening die slechts wordt gebruikt ten behoeve van één bepaalde transactie. Art. 25 Wna is daarop niet direct van toepassing, maar wel in overeenkomstige zin.
Door middel van een kwaliteitsrekening zijn daarop gestorte cliëntengelden afgescheiden van het vermogen van de notaris. Die gelden zijn daardoor niet vatbaar voor verhaal door schuldeisers van de notaris, ook niet wanneer deze failleert. De invoering van art. 25 Wna heeft tot doel te verzekeren dat cliënten “er op moeten kunnen vertrouwen dat de bij de notaris gestorte gelden tenslotte ook terechtkomen bij degene voor wie ze bestemd zijn” (zie Kamerstukken II 1993-1994, 23706, nr. 3, p. 10-11).
Het vorderingsrecht op het saldo van de kwaliteitsrekening behoort ingevolge art. 25 lid 3 Wna toe aan “de gezamenlijke rechthebbenden”. Tussen de gezamenlijke rechthebbenden op de kwaliteitsrekening bestaat een gemeenschap als bedoeld in art. 3:166 lid 1 BW, die bestaat uit het vorderingsrecht op de bank uit hoofde van het tegoed van de bij die bank geopende rekening.
Prejudiciële procedure bij de Hoge Raad: wie zijn rechthebbenden op de notariële kwaliteitsrekening
Er bestond enige onduidelijkheid over wie allemaal konden kwalificeren als rechthebbenden op een aandeel in het saldo van de notariële kwaliteitsrekening. In het bijzonder was onzeker of dit derden konden zijn (dus: niet-cliënten van de notaris) en hoe ruim de kring dan kon worden getrokken.
De Hoge Raad schept hierover meer duidelijkheid in zijn uitspraak in deze prejudiciële procedure. De concrete aanleiding voor deze uitspraak was de vraag of het Kadaster bij de overdracht of bezwaring van een registergoed rechthebbende is op de notariële kwaliteitsrekening voor zijn vorderingen wegens inschrijvingskosten en recherchekosten (tezamen: Kadasterkosten). Deze Kadasterkosten zijn verschuldigd wegens de inschrijving (art. 3:89 lid 1 BW) en recherche bij het Kadaster, die nodig zijn voor een geslaagde overdracht of bezwaring van een registergoed.
In de beantwoording van de prejudiciële vraag stelt Hoge Raad in algemene zin voorop dat cliënten van de notaris erop moeten kunnen vertrouwen dat de bij de notaris gestorte gelden terechtkomen bij degenen voor wie zij bestemd zijn. Daarnaast beoogt de kwaliteitsrekening bescherming (bijv. tegen fraude en insolventie) te bieden aan derden voor wie de notaris tijdelijk geld op zich neemt, aldus de Hoge Raad (rov. 3.2).
Vervolgens overweegt de Hoge Raad dat rechthebbenden op het saldo van de notariële kwaliteitsrekening diegenen zijn ten behoeve van wie geldbedragen op die kwaliteitsrekening zijn gestort, onder de voorwaarden die gelden in hun onderlinge verhoudingen. Dat kunnen – naast cliënten van de notaris – ook derden zijn, in het bijzonder indien een partij bij de rechtshandeling waarvoor de notaris is ingeschakeld, ten behoeve van een derde een geldbedrag op de notariële kwaliteitsrekening bijschrijft of laat bijschrijven in direct verband met die rechtshandeling (rov. 3.3-3.4).
De betrokken notaris in deze procedure betoogde onder meer dat alleen cliënten van de notaris rechthebbenden kunnen zijn op een aandeel in het saldo van de kwaliteitsrekening. Dat standpunt is dus verworpen door de Hoge Raad.
Het Kadaster kwalificeert als rechthebbende op de notariële kwaliteitsrekening
Na dit algemene kader spitst de Hoge Raad de zaak toe op het Kadaster (rov. 3.5-3.7). Tegen de achtergrond van voormeld kader beantwoordt de Hoge Raad de prejudiciële vraag zo dat het Kadaster voor zijn vorderingen wegens inschrijvingskosten en recherchekosten rechthebbende is in de zin van art. 25 lid 3 Wna op de notariële kwaliteitsrekening, indien een partij bij de overdracht van of de vestiging van een beperkt recht op een registergoed in direct verband met die rechtshandeling een geldbedrag ten behoeve van deze vorderingen van het Kadaster op die kwaliteitsrekening heeft bijgeschreven of heeft laten bijschrijven. Hieraan staat volgens de Hoge Raad het Reglement beperking uitbetaling derdengelden (hierna: BUD) – een door de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie opgestelde regeling – niet in de weg, zoals de notaris had bepleit.
Hans van Wijk en Paul Tanja hebben het Kadaster bijgestaan in deze prejudiciële procedure.