HR 22 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:594

In cassatie staat in deze zaak de vraag centraal of in hoger beroep door appellant een (kenbare) grief is gericht tegen een bepaalde – voor appellant nadelige – beslissing van de rechtbank. Dat is van belang, omdat het hof anders in beginsel gebonden is aan die beslissing van de rechtbank. In dit geval was geen (kenbare) grief gericht tegen de voor appellant nadelige beslissing van de rechtbank. Het hof is dan ook buiten de grenzen van de rechtsstrijd in hoger beroep getreden door desondanks op dat punt tot een andere beslissing te komen dan de rechtbank.

Achtergrond van de zaak

Logistics Solutions heeft op 15 november 2016 elf pakketten van Audemars Piguet vervoerd naar haar opslagcentrum, met de bedoeling om deze pakketten de volgende dag naar hun eindbestemmingen te vervoeren. In de nacht van 15 op 16 november 2016 heeft echter een gewapende overval plaatsgevonden op het opslagcentrum, waarbij onder meer zeven pakketten van Audemars Piguet zijn buitgemaakt. Een werknemer van Logistics Solutions is later strafrechtelijk veroordeeld voor medeplichtigheid aan de overval.

In deze procedure vordert TSM – de verzekeraar die Audemars Piguet schadeloos heeft gesteld – veroordeling van Logistics Solutions tot betaling van ruim € 993.000,-.

Het partijdebat gaat onder meer over de vraag of Logistics Solutions een beroep kan doen op art. 23 lid 3 CMR. Op grond van die bepaling is de schadevergoeding die Logistics Solutions als vervoerder moet betalen in het geval van verlies van goederen beperkt tot 8.33 rekeneenheden voor elk ontbrekend kilogram bruto-gewicht.

Een beroep op art. 23 lid 3 CMR is echter niet steeds mogelijk. Zo volgt uit art. 29 lid 2 CMR dat op art. 23 lid 3 CMR onder meer geen beroep kan worden gedaan als, kort gezegd, (i) de schade voortkomt uit opzet van een ondergeschikte van de vervoerder, (ii) de vervoerder voor de bewerkstelliging van het vervoer van de diensten van de ondergeschikte gebruikt heeft gemaakt, en (iii) de ondergeschikte heeft gehandeld in de uitoefening van zijn werkzaamheden.

De beslissingen van de rechtbank en het hof

De rechtbank oordeelt dat Logistics Solutions zich met succes kan beroepen op art. 23 lid 3 CMR. Hoewel sprake was van opzet van de werknemer van Logistics Solutions, stelt de rechtbank vast dat de werkzaamheden van de werknemer op zich niets met het vervoer van de pakketten van doen hadden en dat daarom niet kan worden gezegd dat de werknemer door Logistics Solutions was ingezet bij de bewerkstelliging van het vervoer in de zin van art. 29 lid 2 CMR. De situatie als bedoeld in art. 29 lid 2 CMR doet zich volgens de rechtbank in dit geval dan ook niet voor.

TSM stelt hoger beroep in tegen het vonnis van de rechtbank. In hoger beroep komt het hof Amsterdam tot een ander oordeel dan de rechtbank. Volgens het hof maakte Logistics Solutions voor de bewerkstelliging van het vervoer van de pakketten wel gebruik van de diensten van de werknemer, zodat sprake is van de situatie als omschreven in art. 29 lid 2 CMR. Dat brengt het hof tot de conclusie dat Logistics Solutions geen beroep toekomt op art. 23 lid 3 CMR.

Het oordeel van de Hoge Raad

De Hoge Raad stelt voorop dat de rechter in hoger beroep in beginsel gebonden is aan een voor appellant ongunstige beslissing in de bestreden uitspraak, als tegen die beslissing geen grief is gericht. Een grief moet daarbij kenbaar zijn. Dat betekent dat het voor zowel het hof als de geïntimeerde voldoende duidelijk moet zijn op welke gronden de appellant meent dat de bestreden uitspraak moet worden vernietigd.

In cassatie is door Logistics Solutions onder meer geklaagd dat het hof in deze zaak buiten de grenzen van de rechtsstrijd in hoger beroep is getreden, nu door TSM geen (kenbare) grieven zijn gericht tegen de overwegingen van de rechtbank (i) dat de werkzaamheden van de werknemer op zich niets met het vervoer van de pakketten van doen hadden en (ii) dat niet kan worden gezegd dat de werknemer door Logistics Solutions was ingezet bij de bewerkstelliging van het vervoer in de zin van art. 29 lid 2 CMR. De Hoge Raad overweegt:

“De stukken van het geding laten geen andere conclusie toe dan dat TSM in hoger beroep tegen dit oordeel geen voldoende kenbare grief heeft gericht. TSM heeft in de memorie van grieven weliswaar geklaagd dat innerlijk tegenstrijdig is het oordeel van de rechtbank enerzijds dat de opslag wel onder het vervoer valt en anderzijds dat de werknemers die voor deze opslag zijn ingeschakeld niet bij de bewerkstelliging van het vervoer zijn betrokken, maar zij heeft niet geklaagd over het oordeel van de rechtbank dat de werknemer, nu zijn werkzaamheden niets met het vervoer van de pakketten van doen hadden, niet was ingezet bij de bewerkstelliging van het vervoer in de zin van art. 29 lid 2 CMR. TSM heeft juist, ook in de memorie van grieven, het standpunt ingenomen dat het handelen van de werknemer en diens aanwezigheid in het opslagcentrum geen verband hadden met het vervoer van de pakketten zodat niet het CMR maar art. 6:170 BW van toepassing was.“

De Hoge Raad concludeert dan ook dat het in dit geval het hof niet vrijstond om, in afwijking van het oordeel van de rechtbank, te oordelen dat Logistics Solutions voor de bewerkstelliging van het vervoer van de pakketten gebruikmaakte van de diensten van de werknemer en vervolgens op grond van art. 29 lid 2 CMR het beroep van Logistics Solutions op art. 23 CMR te verwerpen. Met deze beslissing wijkt de Hoge Raad af van de conclusie van A-G Snijders.

De Hoge Raad doet vervolgens de zaak zelf af, door – kort gezegd – het vonnis van de rechtbank te bekrachtigen en TSM in de proceskosten te veroordelen.

Logistics Solutions is in cassatie bijgestaan door Gijsbrecht Nieuwland en de auteur, en aanvankelijk ook door Karlijn Teuben. In vorige instanties is Logistics Solutions bijgestaan door Leendert van Hee.

Cassatieblog.nl

Share This