HR 4 juni 2021 ECLI:NL:HR:2021:815
Bij de vraag van welke causaliteitsmaatstaf moet worden uitgegaan om te bepalen of het in een verzekeringsovereenkomst verlangde causale verband aanwezig is, komt het in de eerste plaats aan op wat partijen daarover zijn overeengekomen. Als de overeenkomst daarover niets regelt, is de rechter niet gehouden de aanwezigheid van het causale verband in beginsel te onderzoeken aan de hand van de leer van de dominant cause.
Schade door diefstal én door brand
Bosporus Freight Forwarding B.V. (hierna: Bosporus) heeft een auto verzekerd bij ASR. De verzekering dekt schade aan, of het verlies van, de auto ontstaan door (onder andere) diefstal of brand. Dekking voor diefstal bestaat echter alleen als de auto is voorzien van een bepaald anti-diefstalsysteem (een alarm uit een bepaalde alarmklasse).
De auto van Bosporus wordt in oktober 2011 in Frankrijk gestolen. Bosporus meldt dit bij ASR. Omdat de auto van Bosporus niet het vereiste anti-diefstalsysteem had, bericht ASR in december 2011 dat de schade door de diefstal niet onder de dekking valt. In april 2012, dus meer dan een half jaar later, wordt de auto vervolgens – geheel uitgebrand – teruggevonden in België.
In deze procedure vordert Bosporus een verklaring voor recht dat de door haar geleden schade is gedekt onder de verzekering. In eerste aanleg baseert zij die vordering op de stelling dat sprake is van diefstalschade. Nadat de rechtbank die vordering had afgewezen, baseert Bosporus haar vordering in hoger beroep ook op brandschade.
Wat is de relevante oorzaak van de schade?
Vaststaat dat de schade van Bosporus zowel het gevolg is van de diefstal als van de brand. Cruciaal is vervolgens wat op grond van de verzekeringsovereenkomst de relevante oorzaak is van de schade. Is dat de diefstal, waarvoor geen dekking bestaat? Of is dat de brand, waarvoor wel dekking bestaat?
In het verzekeringsrecht bestaan verschillende manieren om in een geval, waarin de schade meerdere oorzaken heeft, te bepalen welke oorzaak verzekeringsrechtelijk de relevante oorzaak is. Een overzicht hiervan is opgenomen in de conclusie van advocaat-generaal Valk, onder 3.6. Zo kan bijvoorbeeld worden aangesloten bij de verst gelegen gebeurtenis uit de causale keten (‘causa remota’) of juist bij de dichtstbij gelegen gebeurtenis uit die keten (‘causa proxima’). Een andere manier is om alleen de dominante schadeoorzaak relevant te achten. Dat wordt ook wel de leer van de dominant cause genoemd. Bij de toepassing van die leer wordt het gezien als een kwestie van ‘gezond verstand’ welke oorzaak dominant is.
In deze zaak beroept ASR zich op die dominant cause-leer. Volgens ASR is alleen de diefstal een relevante gebeurtenis. De brand is naar de mening van ASR op de diefstal terug te voeren en heeft geen zelfstandige betekenis. Ter onderbouwing van dit standpunt wijst ASR op de omschrijving van het begrip ‘gebeurtenis’ in de polisvoorwaarden: “een voorval of reeks van voorvallen die met elkaar verband houden, waardoor schade ontstaat”.
Volgens het hof is de omschrijving van het begrip gebeurtenis in de polisvoorwaarden echter onduidelijk op het punt van het daar bedoelde verband. Zo is niet duidelijk of het gaat om een verband in tijd (een temporeel verband) of om een oorzakelijk verband (een causaal verband). Als ASR op een geval als dit de dominant cause-leer had willen toepassen, had zij dat naar het oordeel van het hof in duidelijkere bewoordingen in de polisvoorwaarden moeten opnemen. Het hof verwerpt dus het standpunt van ASR dat de dominant cause-leer moet worden toegepast.
In cassatie wordt vervolgens betoogd dat als partijen bij de verzekeringsovereenkomst niet voor een bepaald causaliteitscriterium hebben gekozen, in beginsel de dominant cause-leer heeft te gelden.
De Hoge Raad gaat hierin niet mee:
“Bij de beantwoording van de vraag van welke causaliteitsmaatstaf moet worden uitgegaan om te bepalen of het in een verzekeringsovereenkomst verlangde causale verband aanwezig is, komt het in de eerste plaats aan op wat partijen daaromtrent zijn overeengekomen. Indien de overeenkomst niet inhoudt van welke causaliteitsmaatstaf moet worden uitgegaan, is (…) de rechter niet gehouden de aanwezigheid van dat causale verband in beginsel aan de hand van de zogenoemde leer van de dominant cause te onderzoeken.”
Een ander oordeel van de Hoge Raad over deze klacht had ASR overigens ook niet gebaat. Het hof heeft namelijk geoordeeld dat ook als de dominant cause-leer had moeten worden toegepast, dat in dit geval niet zou betekenen dat de diefstal moet worden gezien als de dominant cause. Onduidelijk is namelijk wat zich in de relatief lange periode tussen de diefstal en de brand heeft afgespeeld. In het bijzonder is niet bekend wanneer en waar de auto in de brand is geraakt en of er een causaal verband bestaat tussen de diefstal en de brand, zo overweegt het hof.
Wat betekent dit voor de vordering van Bosporus?
Het hof was tot de slotsom gekomen dat ASR 30% van de gedekte brandschade moet vergoeden. Volgens het hof ligt het voor de hand om de schade 50-50 te verdelen nu onduidelijkheid bestaat over de gebeurtenissen tussen de diefstal en de brand. Het hof wijst daarnaast erop dat niet voorbij kan worden gegaan aan de ervaringsregel dat een dief doorgaans niet goed zorgt voor de gestolen auto, en aan de omstandigheid dat gestolen auto’s worden gebruikt voor criminele activiteiten en daarna in de brand worden gestoken om sporen te wissen. Dit rechtvaardigde naar het oordeel van het hof om de schade voor 70% toe te rekenen aan de diefstal.
De tegen dit oordeel gerichte klachten zijn door de Hoge Raad met toepassing van art. 81 RO verworpen.