HR 8 februari 2013, LJN BY7928
Aan de hand van de aantekeningen als bedoeld in art. 37a Wet Bopz moet de ontwikkeling kunnen worden beoordeeld die de betrokkene in de desbetreffende periode heeft doorgemaakt.
Betrokkene verbleef op grond van een voorlopige machtiging in een psychiatrisch ziekenhuis. De officier van justitie heeft bij de rechtbank een verzoek ingediend tot verlening van een machtiging tot voortgezet verblijf. Bij dit verzoek waren op de voet van art. 16 Wet Bopz onder meer de aantekeningen gevoegd als bedoeld in art. 37a Wet Bopz. Dit artikel houdt in dat de geneesheer-directeur ervoor zorg draagt dat met betrekking tot een patiënt aantekening wordt gehouden van diens geestelijke en lichamelijke toestand, van de op hem toegepaste behandeling en van de effecten daarvan. De aantekening wordt gehouden op een zodanige manier en met zodanige regelmaat dat zij duidelijk inzicht geeft in het ziekteverloop.
Naar aanleiding van de klacht dat de overgelegde aantekeningen niet voldeden aan de daaraan te stellen eisen, heeft de rechtbank geoordeeld “dat de wettelijke eis niet met zich meebrengt dat deze aantekeningen zeer gedetailleerd zijn of de bevindingen van dag tot dag moeten bevatten. Een samenvatting die het verloop van het verblijf in het ziekenhuis weergeeft is voldoende op voorwaarde dat de belangrijke ontwikkelingen erin terug zijn te lezen. De wettelijke aantekeningen over betrokkene opgesteld in december 2011 zijn door de behandelaar geactualiseerd. Anders dan de advocaat heeft betoogd is niet slechts een kleine alinea toegevoegd. Het hele stuk is geredigeerd waarin onderdelen die nog steeds actueel zijn, zijn gehandhaafd. Weliswaar wordt door deze wijze van werken niet exact duidelijk op welk moment in de tijd zich welke wijziging heeft voorgedaan, maar voor de beoordeling van de ontwikkeling die betrokkene heeft doorgemaakt acht de rechtbank dit voldoende.”.
De klacht in cassatie kwam erop neer dat een bewerkt verslag was overgelegd waarin de actuele situatie werd geschetst, en (zo) niet exact duidelijk was op welk tijdstip zich welke wijziging had voorgedaan. Deze aantekeningen gaven daarom onvoldoende inzicht in het ziekteverloop van betrokkene.
De Hoge Raad wijst in deze uitspraak op de ratio van art. 37a Wet Bopz, namelijk dat de rechter en de advocaat van de betrokkene beter worden geïnformeerd over aspecten die van belang zijn voor de door de rechter te nemen beslissing. Nu de rechtbank de overgelegde aantekeningen voldoende heeft geacht voor de beoordeling van de ontwikkeling die betrokkene in de desbetreffende periode heeft doorgemaakt, geeft dat oordeel, aldus de Hoge Raad, geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Voor het overige is dat oordeel voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt. De Hoge Raad achtte het in dit geval toereikend gemotiveerd.
De Advocaat-Generaal wijst er in zijn conclusie voor deze beschikking onder meer op dat naast de aantekeningen ex art. 37a Wet Bopz, ook het patiëntendossier moet worden bijgehouden en de wet daarnaast afzonderlijk eisen stelt aan het toepassen van dwangmiddelen (onderdeel 2.13, slot).