HR 10 juli 2015, ECLI:NL:HR:2015:1846

Vrijheidsbeneming op grond van een beslissing van de strafrechter, zoals een ISD-maatregel, sluit niet in alle gevallen een onvrijwillige opname in een psychiatrisch ziekenhuis met toepassing van de Wet Bopz uit.

Aan de betrokkene in de zaak die heeft geleid tot deze uitspraak van de Hoge Raad was de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel, art. 38m Sr) opgelegd voor de duur van twee jaar. Niet is duidelijk wanneer de tenuitvoerlegging van deze maatregel is aangevangen, evenmin wanneer zij is geëindigd. Duidelijk is wel dat het verzoek van 8 december 2014 om verlening van een machtiging betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis te doen opnemen en te doen verblijven (art. 2 Wet Bopz) niet is ingediend met het oog op het einde van de strafrechtelijke vrijheidsbeneming.

De rechtbank heeft de voorlopige machtiging verleend met ingang van 15 december 2014 en eindigend op 15 juni 2015. De rechtbank heeft er op gewezen dat een ISD-maatregel geen mogelijkheid biedt voor dwangbehandeling. Zij heeft verder onder meer overwogen dat het gewijzigde art. 51 lid 3 Wet Bopz, waarin de ISD-maatregel zal worden opgenomen, wel is aangenomen, maar nog niet in werking is getreden, dat betrokkene een meer adequate behandeling en noodmedicatie behoeft en op dit moment niet zou kunnen worden doorgeplaatst naar een instelling die door de behandelaars noodzakelijk wordt geacht. De rechtbank vond daarom dat in een geval als dit samenloop mogelijk moest zijn: betrokkene verblijft bij overplaatsing “vrijwillig” (Bopz) in de instelling, terwijl ter bescherming van de maatschappij de ISD-maatregel op de achtergrond doorloopt. Volgens de rechtbank “bijt” dat elkaar niet.

Het middel bestreed niet dat de Bopz-maatregel en de ISD-maatregel elkaar niet bijten, zoals de rechtbank dat had geformuleerd. Het middel klaagde onder verwijzing naar de beschikking van de Hoge Raad van 18 april 2003 over samenloop met een tbs-maatregel, dat een samenloop van twee titels tot vrijheidsbeneming ontoelaatbaar is. Dat wijst de Hoge Raad van de hand:

“Vrijheidsbeneming op grond van een beslissing van de strafrechter, zoals de onderhavige ISD-maatregel, sluit niet in alle gevallen een onvrijwillige opname in een psychiatrisch ziekenhuis met toepassing van de Wet BOPZ uit (zie de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.3-2.5). Wel dient bij de beoordeling van een verzoek tot het verlenen van een (voorlopige) machtiging op grond van de Wet Bopz te worden gewaakt tegen ongewenste doorkruising van een eerder gegeven strafrechtelijke beslissing en dient duidelijkheid te bestaan over de titel op grond waarvan de betrokkene in het psychiatrisch ziekenhuis verblijft (vgl. HR 18 april 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF5555, NJ 2003/628).

Het middel bevat geen klacht tegen het oordeel van de rechtbank dat de Bopz-machtiging en de ISD maatregel ‘elkaar niet bijten’. Ook kan niet worden gezegd dat voor betrokkene onduidelijkheid dreigde omtrent de titel op grond waarvan hij in het psychiatrisch ziekenhuis zou verblijven. De opname uit hoofde van het onderhavige verzoek was immers gericht op dwangbehandeling, en de ISD-maatregel voorzag op het moment waarop de Bopz-machtiging zou ingaan niet in een mogelijkheid daartoe. In dit opzicht wijkt het onderhavige geval af van het geval dat aan de orde was in de eerder genoemde beschikking van 18 april 2003, waarin toewijzing van het verzoek wel kon leiden tot onduidelijkheid over de titel van het verblijf.”

Omdat de voorlopige machtiging voorzag in opname met ingang van 15 december 2015 stond het per 1 januari 2015 gewijzigde art. 51 lid 3 van de Wet Bopz volgens de Hoge Raad niet aan verlening van de machtiging in de weg.

Per 1 januari 2015 is aan de opsomming in het derde lid van art. 51 Wet Bopz onder meer toegevoegd: personen aan wie een ISD-maatregel is opgelegd waarvan de tenuitvoerlegging plaatsvindt in een psychiatrisch ziekenhuis. Volgens advocaat-generaal Langemeijer in zijn conclusie voor deze beschikking betekent dit dat met ingang van die datum personen aan wie de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders is opgelegd en die op grond van art. 15 lid 5 Pbw naar een psychiatrisch ziekenhuis zijn overgebracht zonder hun toestemming daar psychiatrisch kunnen worden behandeld in die gevallen, waarin art. 38c Wet Bopz een dwangbehandeling toestaat. Voor onvrijwillige psychiatrische behandeling binnen de penitentiaire inrichtingen wijst hij op de Wet van 13 september 2012, Stb. 410, tot wijziging van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden, de Penitentiaire beginselenwet en de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen in verband met de verruiming van de mogelijkheid om onvrijwillige geneeskundige behandeling te verrichten. Eerder in zijn conclusie had hij gewezen op een in 2007 uitgebracht advies van de Raad voor de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming waaruit blijkt dat tenminste de helft van de veelplegers te kampen heeft met psychische problemen.

Zie over de wijziging van art. 51 lid 3 ook een bijdrage van H. Heeren in JGGZR 2015 (1) 5.

Cassatieblog.nl

Share This