HR 7 juni 2024 ECLI:NL:HR:2024:825

Art. 10:10 lid 1 Wvggz kent niet de mogelijkheid om in het dictum van de uitspraak een klacht tegen een bepaalde beslissing van de zorgaanbieder formeel gegrond en inhoudelijk ongegrond te verklaren.

De klachtencommissie had vier klachten van betrokkene tegen het verlenen van verplichte medische zorg “formeel gegrond” verklaard en drie daarvan ook inhoudelijk gegrond.

De zorgaanbieder was tegen deze uitspraak van de klachtencommissie opgekomen, uitdrukkelijk uitsluitend tegen de inhoudelijke gegrondverklaring van de drie klachten, had verzocht de bestreden beslissing te vernietigen en deze drie klachten inhoudelijk alsnog ongegrond te verklaren. De rechtbank had vervolgens de beslissing van de klachtencommissie vernietigd en de klacht van betrokkene [als geheel] alsnog ongegrond verklaard. Deze beschikking blijft in cassatie niet in stand.

De Hoge Raad zet eerst het algemene kader uiteen:

3.1.2  Een verzoekschrift op grond van art. 10:7 lid 1 Wvggz strekt tot het verkrijgen van een beslissing van de rechter over de klacht die de betrokkene op de voet van art. 10:3 Wvggz heeft ingediend. Een klacht betreft de nakoming van een bepaalde verplichting of een bepaalde beslissing van de zorgaanbieder, en kan meerdere daartegen gerichte bezwaren omvatten.

 De rechter is bij zijn beoordeling van het verzoek in beginsel niet gebonden aan de beslissing van de klachtencommissie. Dit is anders indien partijen ondubbelzinnig te kennen geven dat zij ten aanzien van bepaalde geschilpunten waarover door de klachtencommissie is beslist, geen beslissing van de rechter verlangen. In dat geval dient de rechter de beslissing van de klachtencommissie over die geschilpunten te eerbiedigen en daarmee bij zijn beslissing over daarmee samenhangende geschilpunten rekening te houden.

 Art. 10:10 Wvggz gaat ervan uit dat de rechter – indien hij tot een ander oordeel over de klacht komt dan de klachtencommissie – niet de beslissing van de klachtencommissie vernietigt, maar in het dictum van zijn uitspraak beslist over de klacht die in het verzoekschrift op grond van art. 10:7 lid 1 Wvggz aan hem is voorgelegd. De beslissing van de rechter treedt in de plaats van de beslissing van de klachtencommissie over die klacht. [noot weggelaten]

Gelet op de beperking die de zorgaanbieder in haar verzoekschrift had aangebracht diende de rechtbank volgens de Hoge Raad de beslissing van de klachtencommissie voor het overige te eerbiedigen en kon zij niet de klachten van betrokkene alsnog ongegrond verklaren.

De Hoge Raad doet de zaak zelf af. In dat kader wijst de Hoge Raad er op dat art. 10:10 lid 1 Wvggz niet de mogelijkheid kent om in het dictum van de uitspraak een klacht tegen een bepaalde beslissing van de zorgaanbieder formeel gegrond en inhoudelijk ongegrond te verklaren. Hij vervolgt:

3.3.2 (…)
Nu de klachtencommissie had geoordeeld dat de formele bezwaren die betrokkene in de klachten 1 tot en met 3 heeft aangevoerd tegen de desbetreffende beslissingen van de zorgaanbieder gegrond zijn, en de rechtbank dit oordeel diende te eerbiedigen (…), had de rechtbank dienovereenkomstig in het dictum van haar uitspraak de klachten 1 tot en met 3 van betrokkene gegrond dienen te verklaren. De Hoge Raad zal hierna in het dictum overeenkomstig het voorgaande beslissen. Uit de overwegingen van de rechtbank (die in cassatie tevergeefs zijn bestreden; (…) volgt dat deze gegrondverklaring uitsluitend berust op de formele en niet op de inhoudelijke bezwaren die betrokkene heeft aangevoerd tegen de beslissingen van de zorgaanbieder waartegen de klachten 1 tot en met 3 zijn gericht.

De Hoge Raad vernietigt de beschikking van de rechtbank voor zover in het dictum de beslissing van de klachtencommissie is vernietigd en de klachten 1 tot en met 3 van betrokkene ongegrond zijn verklaard, en verklaart de klachten 1 tot en met 3 van betrokkene gegrond.

Cassatieblog.nl

Share This