Selecteer een pagina

HR 15 september 2023 ECLI:NL:HR:2023:1220
HR 6 oktober 2023 ECLI:NL:HR:2023:1383

Art. 6:1 lid 1 Wvggz bepaalt dat de rechter de betrokkene hoort na ontvangst van het verzoekschrift voor een zorgmachtiging, tenzij de rechter vaststelt dat de betrokkene niet in staat is of niet bereid is zich te doen horen. Het gaat hier om meer dan hetgeen reeds voortvloeit uit het fundamentele beginsel van een behoorlijke rechtspleging dat iedere partij de gelegenheid moet krijgen om haar standpunt naar voren te brengen voordat de rechter een beslissing neemt. Ook dient immers zoveel mogelijk gewaarborgd te zijn dat aan iemand niet verplichte zorg kan worden opgelegd zonder dat hij, zo hij dit wenst, zelf door de rechter wordt gehoord. Het is tegen deze achtergrond dat de onderzoeksplicht van de rechter naar de bereidheid van de betrokkene om zich te doen horen en de motivering van zijn vaststelling dat die bereidheid niet aanwezig was, moeten worden beoordeeld.

Net als onder de oude Wet Bopz (zie bijvoorbeeld CB 2015-16) is ook onder de Wvggz de hoorplicht van de rechter een terugkerend thema. Ter illustratie deze twee uitspraken.

In de uitspraak van 15 september 2023 is betrokkene opgeroepen per aangetekende brief en is de brief volgens de “Track & Trace”- gegevens van PostNL bezorgd en voor ontvangst getekend. Uit het dossier bleek dat betrokkenen zijn deur niet opendoet voor familie, hulpverleners, en tot tweemaal toe ook niet voor de psychiater die hem in het kader van de Wvggz-procedure wilde onderzoeken. Betrokkene verscheen niet ter zitting en de advocaat verklaarde dat hij geen contact had kunnen krijgen met betrokkene.

De rechtbank stelde op grond van het hiervoor vermelde niet openen van zijn deur vast dat betrokkene niet bereid was zich te doen horen, zette de mondelinge behandeling voort en verleende een zorgmachtiging. Dit oordeel blijft niet in stand, de Hoge Raad:

“De rechtbank heeft echter niet vastgesteld dat betrokkene op deze momenten thuis was. Daarbij komt dat de advocaat van betrokkene ter zitting heeft verklaard dat hij geen contact heeft kunnen krijgen met betrokkene en dat hij het belangrijk vindt dat betrokkene wordt gehoord, en dat de advocaat om aanhouding heeft verzocht (…). In het licht van deze omstandigheden heeft de rechtbank zonder nader onderzoek niet met voldoende zekerheid kunnen vaststellen dat betrokkene niet bereid was zich te doen horen.”.

Volgt vernietiging en terugverwijzing.

In de uitspraak van 6 oktober 2023 vermeldde het verzoekschrift het adres van betrokkene in de Basisregistratie Personen (BRP) en dat betrokkene verbleef op het adres van de daklozenopvang. Een en ander is ook vermeld op de beschikking van de rechtbank waarbij de zorgmachtiging is verleend. Betrokkene was echter opgeroepen voor de mondelinge behandeling op haar BRP-adres. Ook deze beschikking blijft niet in stand, de Hoge Raad:

“Betrokkene is opgeroepen op haar BRP-adres, maar uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat betrokkene een ander verblijfadres had. De rechtbank heeft niet vastgesteld dat betrokkene daadwerkelijk op de hoogte was van het tijdstip en de plaats van de mondelinge behandeling. De rechtbank had daarom alvorens op het verzoek te beslissen, moeten onderzoeken of betrokkene op andere wijze zou kunnen worden opgeroepen voor de mondelinge behandeling van het verzoek. De rechtbank heeft er geen blijk van gegeven dit onderzoek te hebben verricht.” [noot weggelaten].

Volgt vernietiging en terugverwijzing.

Cassatieblog.nl

Share This