HR 4 november 2022 ECLI:NL:HR:2022:1582
De Wet langdurige zorg geeft een verzekerde recht op de in een indicatiebesluit vastgestelde zorg, waartoe kan behoren verblijf in een instelling. Het indicatiebesluit strekt niet tot het verlenen van verplichte zorg.
Achtergrond
Betrokkene verbleef aanvankelijk vrijwillig in een accommodatie, en vervolgens, vanaf 13 april 2021 op basis van een zorgmachtiging die beperken van de bewegingsvrijheid en opnemen in een accommodatie had toegestaan voor maximaal vier maanden. Korte tijd na deze gedwongen opneming op basis van de zorgmachtiging is aan betrokkene een beschermd wonen indicatie verleend op grond van de Wet langdurige zorg.
Tegen onder meer het gedwongen opnemen (langer dan vier maanden) heeft betrokkene een klacht ingediend, die ongegrond is verklaard op voorwaarde dat de instelling zo spoedig mogelijk zou zorgdragen voor een aanvulling of wijziging van de zorgmachtiging.
Bij beschikking van 28 december 2021 heeft de rechtbank de zorgmachtiging gewijzigd in die zin dat ook gedurende de verdere looptijd daarvan, tot en met 2 maart 2022, verplichte zorg in de vorm van beperken van de bewegingsvrijheid en opnemen in een accommodatie mag worden toegepast.
Tijdens de mondelinge behandeling bij de rechtbank bleek dat betrokkene op een wachtlijst voor beschermd wonen was geplaatst. In afwachting van deze plaatsing verbleef betrokkene deels in een accommodatie ingevolge de Wvggz en deels thuis.
De rechtbank had de klacht ongegrond verklaard omdat zij meende dat betrokkene in elk geval in de periode waarop de klacht betrekking heeft in de instelling van de zorgverlener had verbleven op basis van de verleende Wlz-indicatie en niet langer op grond van een verplichte opname in een accommodatie ingevolge de Wvggz. Betrokkene was voor het verblijf op grond van de Wlz-indicatie ook een eigen bijdrage aan het CAK verschuldigd, hetgeen niet het geval zou zijn bij een gedwongen opname op grond van de Wvggz. Daarmee was er volgens de rechtbank ook geen grond voor schadevergoeding.
Hoge Raad
Dit oordeel blijft niet in stand.
De Hoge Raad wijst er allereerst op dat art. 3:1 Wvggz een limitatieve opsomming bevat van de grondslagen voor verplichte zorg, en dat art. 8:7 lid 2 Wvggz niet toelaat dat een zorgaanbieder verplichte zorg verleent zonder zodanige grondslag. Verder geeft de Wet langdurige zorg een verzekerde recht op de in een indicatiebesluit vastgestelde zorg, waartoe kan behoren verblijf in een instelling. Het indicatiebesluit strekt niet tot het verlenen van verplichte zorg.
De Hoge Raad constateert dat de zorgmachtiging in de periode tussen 13 augustus 2021 en 28 december 2021 geen grondslag bood voor het gedwongen opnemen van betrokkene. Dat betekent dat de klacht gegrond is. Omdat het verzoek tot schadevergoeding onderdeel is van de klachtprocedure staat ook in zoverre geen hoger beroep open, is het cassatieberoep daarom ontvankelijk, en ook gegrond.
Volgt vernietiging en terugverwijzing.