HR 10 juli 2020 ECLI:NL:HR:2020:1271

De vraag welk regime van toepassing is, wordt bepaald door de mate waarin een problematiek op het moment van de te nemen beslissing op de voorgrond staat en de actuele zorgbehoefte van betrokkene bepaalt; daarbij moet ook de continuïteit van de zorg in een vertrouwde omgeving in aanmerking worden genomen.

 

De oude Wet Bopz is sinds 1 januari 2020 vervangen door twee wetten, de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) voor het verlenen van verplichte zorg aan personen met een psychische stoornis, de Wet zorg en dwang (Wzd) voor het verlenen van onvrijwillige zorg aan personen met een psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap. Dat vraagt om afbakening, maar zo moeilijk als de rechtbank het zich in deze zaak had gemaakt, zou het nu ook weer niet moeten worden. De kern, kort en ruw samengevat: als zorg in een GGZ-instelling op het moment van de te nemen beslissing noodzakelijk is, is de Wvggz van toepassing.

Welke wet is van toepassing als, zoals in dit geval, sprake is van een psychogeriatrische aandoening (dementie) en een psychische stoornis, zogenoemde multiproblematiek. De Hoge Raad wijst op de wetsgeschiedenis waaruit blijkt dat moet worden vastgesteld welke problematiek voorliggend is, dat wil zeggen: op de voorgrond staat, omdat die problematiek de actuele zorgbehoefte bepaalt, waarbij ook de continuïteit van de zorg in een vertrouwde omgeving in aanmerking moet worden genomen.

Het ging om iemand die al enkele maanden vrijwillig in een GGZ-accommodatie verbleef en over wie behandelaren (ook ter zitting) verklaarden dat zij, gelet op haar toestand nog niet kon worden opgenomen in een verpleeginstelling. Daarnaast had de verantwoordelijke psychiater ter zitting verklaard dat dementie op de voorgrond stond. In de medische verklaring was melding gemaakt van een psychiatrische stoornis. Het verzoek van de officier van justitie zag op voortzetting van een crisismaatregel, die was gevraagd in verband met het toepassen van vrijheidsbeperkende maatregelen.

De rechtbank had overwogen dat betrokkene onder de Wzd viel en zich bovendien niet verzette tegen het verlenen van verplichte zorg, zodat het verzoek om voortzetting van de crisismaatregel zou moeten worden afgewezen. Niettemin had zij op de gevraagde machtiging verleend.

Dat betrokkene gelet op haar dementie onder de Wzd viel, had de rechtbank, aldus de Hoge Raad, kennelijk gebaseerd op de verklaring ter zitting van de zorgverantwoordelijke psychiater dat een ernstige vorm van dementie bij betrokkene op de voorgrond staat. De Hoge Raad wijst echter op de verdere verklaring van deze psychiater ter zitting en op de medische verklaring, en overweegt dat de rechtbank heeft miskend dat het antwoord op de vraag welk regime van toepassing is, wordt bepaald door de mate waarin een problematiek op het moment van de te nemen beslissing op de voorgrond staat en de actuele zorgbehoefte van betrokkene bepaalt, en dat daarbij ook de continuïteit van de zorg in een vertrouwde omgeving in aanmerking moet worden genomen. Dat leidt in deze zaak tot toepasselijkheid van de Wvggz.

Betrokkene was niet in staat geweest toestemming te geven voor de gevraagde vrijheidsbeperkende maatregelen; er was evenmin sprake van een vertegenwoordiger, een mentor was niet benoemd. De wet voorziet niet in een dergelijke situatie. Toch zal die zich volgens de Hoge Raad dikwijls kunnen voordoen als het gaat om de vraag of een crisismaatregel moet worden getroffen of voortgezet. Volgens de Hoge Raad moet worden aangenomen dat in dat geval zekerheidshalve een machtiging voor verplichte zorg kan worden verzocht en verleend. Het stond de rechtbank daarom vrij de verzochte machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel te verlenen, ongeacht of bij betrokkene sprake was van verzet.

Volgt verwerping van het (principale en incidentele) cassatieberoep.

Cassatieblog.nl

Share This