HR 6 december ECLI:NL:HR:2024:1811
Na het verstrijken van de wettelijke beslistermijn kan de rechter nog wel beslissen op het verzoek om een zorgmachtiging, maar slechts een machtiging verlenen voor de duur van maximaal zes maanden.
In deze uitspraak bevestigt de Hoge Raad eerdere rechtspraak over de duur van een volgende machtiging als de eerdere machtiging is vervallen; bijzondere individuele omstandigheden hebben daarop in beginsel geen invloed.
Concreet voor deze zaak: als de officier van justitie tijdig voor het verstrijken van de geldigheidsduur van een lopende zorgmachtiging een verzoek heeft ingediend om een vervolgmachtiging, en de rechtbank beslist vervolgens niet binnen de daarvoor in de wet (art. 6:2 lid 1, aanhef en onder e, Wvggz) gegeven termijn, zoals hier het geval was, kan de rechter nog wel beslissen op het verzoek om een zorgmachtiging. De rechter kan dan slechts op de voet van art. 6:5, aanhef en onder a, Wvggz een zorgmachtiging verlenen voor de duur van maximaal zes maanden.
Dat de rechtbank het verzoek tijdig in behandeling had genomen, waarna op uitdrukkelijk verzoek van betrokkene iedere beslissing van de zaak was aangehouden, en dat betrokkene niet in zijn belangen was geschaad door de termijnoverschrijding, kunnen dat niet anders maken.
De Hoge Raad vernietigt de beschikking van de rechtbank, maar uitsluitend voor zover daarin is bepaald dat de zorgmachtiging geldt voor de duur van maximaal twaalf maanden, en bepaalt dat de zorgmachtiging geldt voor de duur van maximaal zes maanden.