HR 13 juni 2025, ECLI:NL:HR:2025:902
1) Als een mondelinge behandeling plaatsvindt, is uitgangspunt dat partijen daarbij daadwerkelijk fysiek verschijnen.
2) De wet staat er echter niet aan in de weg dat een deel van de partijen via videoverbinding aan de zitting deelneemt (een hybride zitting). De wet vereist niet dat alle partijen daarmee instemmen.
3) Wel verdient fysieke aanwezigheid van alle partijen bij de mondelinge behandeling de voorkeur. De rechter moet daarom steeds nagaan of een verzoek om via videoverbinding aan een zitting te mogen deelnemen een legitiem doel dient en of het recht op een eerlijk proces wordt gewaarborgd.
4) In een geval waarin de rechter zich een oordeel moet vormen over de (mentale) toestand van betrokkene, zoals bij een verzoek tot het instellen van bewind of mentorschap, is de fysieke aanwezigheid van betrokkene van bijzonder belang. Daarom is slechts onder bijzondere omstandigheden toelaatbaar dat betrokkene via een videoverbinding deelneemt.
Feiten
Twee kinderen, R. en S., hebben verzoeken ingediend tot instelling van een bewind over de goederen van hun moeder en tot instelling van een mentorschap ten behoeve van haar. R. en S. hebben ook een verzoek ingediend tot instelling van een bewind over de goederen van hun broer J. Een vierde kind, V., is eveneens bij de procedure betrokken.
Bij het hof is aan de orde of de (gecombineerde) mondelinge behandeling van deze twee zaken deels middels videoverbinding (hybride) kan plaatsvinden. De advocaat van de moeder, V. en J. heeft het hof verzocht toe te staan dat hij en zijn cliënten via videoverbinding deelnemen aan de zitting. Daartoe heeft de advocaat aangevoerd dat gedurende de mondelinge behandeling in eerste aanleg is gebleken dat de verhoudingen nogal op scherp staan, dat hij geen oppas heeft voor zijn kinderen, dat digitale deelname een confrontatie tussen partijen voorkomt en dat het hem een hoop reistijd scheelt. R. en S. hebben het hof verzocht de mondelinge behandeling in fysieke aanwezigheid van alle betrokkenen te laten plaatsvinden. Zij hebben onder meer aangevoerd dat digitale deelname het hof niet in de gelegenheid stelt het fysieke welzijn van de moeder en J. lijfelijk te beoordelen, en dat het waarschijnlijk is dat zij zich in een kleine setting van digitale deelname niet zullen durven uitspreken en een eigen mening vormen, los van wat V. vindt.
Het hof heeft het verzoek om de zitting digitaal bij te wonen toegewezen, en heeft na de zitting uitspraak gedaan.
In cassatie
R. en S. hebben cassatie ingesteld tegen de beschikking van het hof en daarin klachten gericht tegen de beslissing om een hybride zitting te houden. Volgens R. en S. ontbreekt daarvoor een wettelijke basis. Artikel 2 van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid stond het houden van zittingen middels een videoverbinding weliswaar toe, maar die wet is nu vervallen. Verder hebben niet alle partijen met een hybride zitting ingestemd. Bovendien is sprake van strijd met (onder meer) art. 6 EVRM.
Hoge Raad: de wet staat een hybride zitting toe…
De Hoge Raad beoordeelt eerst of de wet toestaat dat een partij op eigen verzoek middels een videoverbinding deelneemt aan een overigens fysieke zitting, ook als een andere partij daartegen bezwaar maakt. Volgens de Hoge Raad staat de wet dat toe.
De Hoge Raad neemt in aanmerking dat de mondelinge behandeling in verzoekschriftzaken volgens art. 279 Rv een fysieke zitting is en dat uitgangspunt is dat partijen daarbij daadwerkelijk fysiek verschijnen. Omdat de bepaling tot stand is gekomen toen deelname aan een zitting via een videoverbinding nog niet aan de orde was, kan daaruit niet worden afgeleid dat partijen niet middels een videoverbinding zouden kunnen verschijnen.
Bij de totstandkoming van het huidige art. 87 lid 5 Rv (dat voor de dagvaardingsprocedure hetzelfde bepaalt als art. 279 Rv voor de verzoekschriftprocedure) is zijdelings aan de orde geweest dat in sommige gevallen deelname aan de zitting via een videoverbinding aangewezen kan zijn, zo overweegt de Hoge Raad. Uit die toelichting volgt volgens de Hoge Raad niet dat voor deelname middels videoverbinding nodig is dat alle partijen daarmee instemmen. De Hoge Raad verwijst verder naar opmerkingen van de minister voor Rechtsbescherming. Hij heeft meermaals aangekondigd dat wordt gewerkt aan een wettelijke regeling voor de inzet van videoconferentie, en heeft daarbij opgemerkt dat ook zonder zo’n regeling ‘met instemming van procespartijen’ gebruik kan worden gemaakt van videoconferentie. De Hoge Raad overweegt dat deze opmerkingen vooral bedoeld zijn om uit te drukken dat partijen niet tegen hun wil kunnen worden afgehouden van fysieke deelname aan een mondelinge behandeling.
Uit (de rechtspraak van het EHRM over) art. 6 EVRM leidt de Hoge Raad af dat deelname aan een zitting middels videoverbinding toegestaan is als dat een legitiem doel dient en zo wordt georganiseerd dat het recht op een eerlijk proces is gewaarborgd. Dat een hybride zitting alleen mogelijk is als alle partijen daarmee instemmen volgt volgens de Hoge Raad niet uit art. 6 EVRM.
…maar niet in alle gevallen
De Hoge Raad overweegt vervolgens dat een mondelinge behandeling waarbij alle partijen fysiek aanwezig zijn steeds de voorkeur verdient en daarom uitgangspunt moet zijn. Aan een hybride zitting kunnen nadelen kleven. Zo kan deelname op afstand van een partij ertoe leiden dat deze partij minder goed wordt gehoord, bijvoorbeeld bij technische onvolkomenheden in de beeld/geluidverbinding, waardoor het beginsel van hoor en wederhoor en daarmee het processuele evenwicht tussen partijen in het geding komt. Ook kan het onderzoek ter zitting minder effectief blijken te zijn als partijen deels fysiek en deels op afstand aan die zitting deelnemen. De partij die wel fysiek aanwezig is bij de zitting heeft dus ook belang bij de toe- of afwijzing van een andere partij om via videoverbinding te mogen deelnemen, zo overweegt de Hoge Raad.
Dit alles leidt ertoe dat de rechter een verzoek van een partij om middels een videoverbinding te mogen deelnemen niet zomaar mag toewijzen, overweegt de Hoge Raad. De rechter zal steeds moeten nagaan of dat verzoek een legitiem doel dient en of deelname op afstand van die partij op zodanige wijze kan worden georganiseerd dat het recht op een eerlijk proces is gewaarborgd. Bij dat laatste kan ook de aard van de procedure en de hoedanigheid van de verzoekende partij van belang zijn. Voorts dient de rechter een eventueel bezwaar van (een van) de andere partij(en) tegen toewijzing van het verzoek in zijn beoordeling te betrekken en daarop gemotiveerd te beslissen.
In beginsel geen hybride zitting bij verzoek tot bewind of mentorschap
Volgens de Hoge Raad is een hybride zitting in beginsel niet mogelijk bij de beoordeling van verzoeken zoals aan de orde in deze zaak, strekkende tot het instellen van een bewind en een mentorschap. De Hoge Raad acht van belang dat de rechter zich in deze gevallen een oordeel moet vormen omtrent de (mentale) toestand van de betrokkene, waartoe fysieke aanwezigheid van de betrokkene van bijzonder belang is. Dat blijkt mede uit art. 802 Rv, waarin staat dat de rechter een betrokkene die niet in staat is zich naar het gerechtsgebouw te begeven op diens verblijfplaats moet ondervragen, als dat voor de beoordeling van het verzoek van belang is. Art. 809 Rv bepaalt verder dat in zaken betreffende onderbewindstelling en mentorschap degene die wiens goederen het betreft dan wel ten behoeve van wie mentorschap is verzocht in staat wordt gesteld zijn of haar mening kenbaar te maken.
Dit alles, in onderlinge samenhang bezien, brengt volgens de Hoge Raad mee dat de rechter de betrokkene in beginsel in fysieke aanwezigheid hoort. In een geval waarin ervan moet worden uitgegaan dat de betrokkene in staat is zijn mening kenbaar te maken, is daarom ook slechts in bijzondere omstandigheden toelaatbaar dat deze via een videoverbinding aan de mondelinge behandeling deelneemt. Dat is ook het geval als die wijze van deelname bij de andere partij(en) niet op bezwaren stuit. Indien zodanige bijzondere omstandigheden aanwezig zijn, dient steeds het recht op een eerlijk proces van alle partijen te zijn gewaarborgd. Onderdeel daarvan is dat wordt voorkomen dat de betrokkene, zonder dat de rechter en de andere partij(en) dat kunnen waarnemen, door anderen wordt beïnvloed in zijn of haar communicatie ter zitting.
Afdoening
De Hoge Raad komt tot de slotsom dat de rechtsklacht van R. en S. faalt, omdat die ervan uitgaat dat een hybride zitting alleen mogelijk is als partijen daarmee instemmen. De motiveringsklacht, die inhoudt dat het hof zijn beslissing om toe te staan dat de moeder, V. en J. en hun advocaat via een videoverbinding aan de mondelinge behandeling deelnemen niet heeft gemotiveerd, slaagt. De Hoge Raad verwijst de zaken naar een ander hof ter verdere behandeling en beslissing.
Hiermee volgt de Hoge Raad de conclusies van A-G Rank-Berenschot in de zaak van de moeder en die van de broer.
Zie ook
Zie eerder over art. 2 Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid en het gebruik van (beeld)telefonie in het kader van de Wvggz HR 25 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1509, CB 2020-118.