Selecteer een pagina

HR 10 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1134 (Pensioenfonds Alcatel-Lucent/Alcatel-Lucent)

Ook als een overeenkomst voorziet in een opzeggingsregeling, kunnen de eisen van redelijkheid en billijkheid in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst onder omstandigheden in de weg staan aan opzegging, opzegging zonder zwaarwegende grond, opzegging op een bepaald moment of opzegging zonder aanbod tot betaling van een (schade)vergoeding. ‘s Hofs oordeel dat Alcatel-Lucent na het einde van de door haar opgezegde uitvoeringsovereenkomst geen betalingsverplichtingen meer heeft jegens het Pensioenfonds, is onbegrijpelijk.

Eiseres tot cassatie (hierna: het Pensioenfonds) was uitvoerder van de pensioenregeling van Alcatel-Lucent. In 2008 heeft het Pensioenfonds wegens een dekkingstekort een herstelplan moeten indienen bij DNB, wat tot betalingsverplichtingen voor Alcatel-Lucent heeft geleid. In 2010 heeft Alcatel-Lucent de uitvoeringsovereenkomst met het Pensioenfonds opgezegd. Dat gebeurde met het oog op door Alcatel-Lucent gewenste “derisking”: het beperken van haar financiële risico’s met betrekking tot de uitvoering van de pensioenregeling. De opzegging leidde (uiteraard) niet tot het tenietgaan van de opgebouwde pensioenaanspraken van werknemers van Alcatel-Lucent: deze bleven bij het Pensioenfonds achter (zie de conclusie van A-G Timmerman, sub 3.7).

Centrale vraag in dit geding is of (respectievelijk in hoeverre) Alcatel-Lucent na opzegging van de uitvoeringsovereenkomst nog betalingsverplichtingen heeft jegens het Pensioenfonds. Zelf had zij zich bereid verklaard om (enkel) de herstelbetalingen tot 2023 te blijven voldoen. Volgens het Pensioenfonds rustten er echter ook andere betalingsverplichtingen op Alcatel-Lucent, waaronder een opslag voor het instandhouden van de algemene reserve van het Pensioenfonds, excassokosten (kosten om de pensioenen op de pensioendatum te kunnen uitbetalen) en een solvabiliteitsopslag (een opslag om het vermogen van het Pensioenfonds op peil te houden).

Het hof wees deze door het Pensioenfonds gestelde betalingsverplichtingen van de hand, kort samengevat met het argument dat de uitvoeringsovereenkomst daarin niet voorzag. Hierover klaagt het Pensioenfonds langs verschillende lijnen en die klachten slagen grotendeels (evenals verschillende incidentele klachten van Alcatel-Lucent).

Eén van de klachten luidde dat het hof zou hebben miskend dat een uitvoeringsovereenkomst volgens art. 25 lid 1 sub h Pw dient te voorzien in een ‘exit-bepaling’ (een regeling van de voorwaarden die gelden bij beëindiging van de uitvoeringsovereenkomst). Het hof benadrukte dat de uitvoeringsovereenkomst voorzag in een opzeggingsregeling, maar dat is iets anders dan een exit-bepaling, zo begrijp ik de klacht. Deze klacht faalt, omdat het voorschrift van art. 25 lid 1 sub h Pw alleen geldt voor uitvoeringsovereenkomsten met een verzekeraar, een premiepensioeninstelling of (sinds 1 januari 2016) een algemeen pensioenfonds. Eiseres tot cassatie is een ondernemingspensioenfonds en kwalificeert daarmee niet als zodanig (r.o. 4.3.3).

Verder klaagde het Pensioenfonds dat het hof de Haviltex-maatstaf zou hebben miskend, door alleen (of met name) acht te slaan op de tekst van de uitvoeringsovereenkomst. In navolging van partijen, A-G Timmerman en de door de A-G aangehaalde literatuur (zie de conclusie, sub 3.12) gaat de Hoge Raad ervan uit dat een uitvoeringsovereenkomst in de verhouding werkgever-pensioenuitvoerder volgens de Haviltexnorm moet worden uitgelegd. Anders dan het Pensioenfonds oordeelt de Hoge Raad echter dat het hof die maatstaf niet heeft miskend (r.o. 4.3.4).

Wél succes heeft het Pensioenfonds met de (kern)klacht die ik aldus vertaal dat het hof een exit-bepaling had moeten inlezen in de uitvoeringsovereenkomst of had moeten afleiden uit ongeschreven recht.

De Hoge Raad begint met een algemene vooropstelling van zijn eigen rechtspraak over opzegbaarheid van duurovereenkomsten voor onbepaalde tijd, waaronder het recente arrest Provincie Noord-Holland c.s./Gemeente Amsterdam (ECLI:NL:HR:2016:660; CB 2016-86). In dat arrest ging het – evenals in de eerdere jurisprudentie – om een duurovereenkomst voor onbepaalde tijd zonder opzeggingsregeling.

Voor gevallen waarin de overeenkomst (zoals in casu) wél voorziet in opzegging, formuleert de Hoge Raad het volgende beoordelingskader:

“4.4.2 (…) Ook als een overeenkomst voorziet in een regeling van de opzegging, kunnen de eisen van redelijkheid en billijkheid in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst in de omstandigheden van het geval in de weg staan aan respectievelijk opzegging, opzegging zonder zwaarwegende grond, opzegging op een bepaald moment, of opzegging zonder aanbod tot betaling van een (schade)vergoeding.”

Toegespitst op een uitvoeringsovereenkomst als de onderhavige overweegt de Hoge Raad vervolgens:

“4.4.3 Het antwoord op de vraag of de eisen van redelijkheid en billijkheid in verband met de aard en inhoud van een uitvoeringsovereenkomst als de onderhavige in de weg staan aan opzegging zonder betaling van een (schade)vergoeding, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij zal onder meer gewicht kunnen toekomen aan de aard van de betrokken belangen, aan de omstandigheid dat in art. 25 lid 1, aanhef en onder h, PW, voor andere pensioenuitvoerders dan een ondernemingspensioenfonds, het belang is onderkend dat is voorzien in voorwaarden die gelden bij de beëindiging van een uitvoeringsovereenkomst, aan eventuele maatregelen die aan het betrokken pensioenfonds zijn opgelegd (zoals de verplichting in verband met een herstelplan of de verplichting tot waardeoverdracht van hetgeen na opzegging resteert), en aan de omstandigheid dat de uitvoeringsovereenkomst betrekking heeft op (opgebouwde) pensioenaanspraken van (gewezen) werknemers, tegenover wie de (voormalige) werkgever op grond van de (voormalige) arbeidsverhouding een zekere verantwoordelijkheid heeft (behouden).”

Gelet hierop is ’s hofs oordeel onvoldoende gemotiveerd. Het hof had moeten ingaan op het betoog van het Pensioenfonds dat, indien de gestelde betalingsverplichtingen niet volgen uit de uitvoeringsovereenkomst, de kosten waarop die verplichtingen betrekking hebben voor rekening van Alcatel-Lucent komen, hetzij (i) in verband met een leemte in de uitvoeringsovereenkomst, hetzij (ii) in verband met de omstandigheid dat de uitvoeringsovereenkomst een duurovereenkomst voor onbepaalde tijd is en de beëindiging daarvan Alcatel-Lucent noopt tot betaling van schadevergoeding (r.o. 4.5).

Aan opzegging van een uitvoeringsovereenkomst door de werkgever, al of niet omwille van “derisking”, kan dus een prijskaartje hangen. Voor de praktijk lijkt dat een belangrijke boodschap (vergelijk de conclusie van A-G Timmerman, sub 3.4, slot).

Cassatieblog.nl

Share This