Na een plenaire behandeling op 28 september 2011 heeft de Tweede Kamer ingestemd met de wetsvoorstellen versterking cassatierechtspraak en prejudiciële vragen aan de Hoge Raad.
Voorafgaand aan de plenaire behandeling had staatssecretaris Teeven van Veiligheid en Justitie een tweede nota van wijziging bij beide wetsvoorstellen ingediend. De tweede nota van wijziging bij het wetsvoorstel versterking cassatierechtspraak bevat ten eerste de verduidelijking dat de Hoge Raad bij toepassing van het voorgestelde art. 80a RO deze toepassing niet hoeft te motiveren. Verder is een tekstuele wijziging aangebracht in art. 428 Rv, om te verduidelijken dat toepassing van art. 80a RO in verzoekschriftprocedures ook een beschikking van de Hoge Raad oplevert. Prof. mr. H.J. Snijders had er in een artikel over het wetsvoorstel in het Tijdschrift voor Civiele Rechtspleging al op gewezen dat de eerdere formulering op dat punt voor misverstand vatbaar was.
In het wetsvoorstel prejudiciële vragen is bij de tweede nota van wijziging aangepast dat niet alleen meervoudige kamers, maar ook enkelvoudig oordelende rechters prejudiciële vragen aan de Hoge Raad kunnen stellen. De beperking tot meervoudige kamers was aanvankelijk in het wetsvoorstel opgenomen in verband met de mogelijkheid dat ook kantonzaken meervoudig behandeld zouden kunnen worden. Die laatste mogelijkheid is neergelegd in de Evaluatiewet modernisering rechterlijke organisatie, maar zal niet in werking treden. Omdat het natuurlijk niet de bedoeling is dat kantonrechters helemaal geen prejudiciële vragen aan de Hoge Raad zouden kunnen stellen, is in het wetsvoorstel nu de beperking tot meervoudige kamers geschrapt.
De plenaire behandeling van beide wetsvoorstellen leverde verder weinig verrassends op, of het moest zijn dat de staatssecretaris blijkbaar denkt dat tegenwoordig de meeste cassatieadvocaten aan de Amsterdamse Zuidas zitten. Over de inhoudelijk meest interessante vraag hoe de criteria voor toepassing van art. 80a RO (“klaarblijkelijk onvoldoende belang” en “klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden”) moeten worden begrepen werden door de Kamer wel enkele vragen gesteld, maar de staatssecretaris volstond bij de beantwoording met het feitelijk herhalen van een passage uit de memorie van toelichting. Met betrekking tot een ander onderdeel van het wetsvoorstel versterking cassatierechtspraak – de invoering van een landelijke (civiele) cassatiebalie – heeft de Kamer de motie-Van der Steur c.s. aanvaard. Hierin wordt de regering opgeroepen er bij de Nederlandse Orde van Advocaten op aan te dringen dat ook aan de advocaten die direct zullen worden ingeschreven als cassatieadvocaat – dit zijn de “zittende” cassatieadvocaten, die volgens het wetsvoorstel nog gedurende een overgangstermijn van twee jaar als zodanig kunnen optreden – de toetredingseisen worden gesteld die voor nieuwe cassatieadvocaten zullen gelden. De staatssecretaris liet tijdens het debat al weten dat hij deze motie ziet als ondersteuning van zijn beleid, en zal daaraan dus vermoedelijk wel uitvoering geven.
Niet bekend is nog wanneer de beide wetsvoorstellen in werking zullen treden. Naar verluidt zou de streefdatum (al) op 1 januari 2012 liggen, maar onduidelijk is vooralsnog of die datum echt zal worden gehaald.