HR 16 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:87
De omstandigheden van het geval kunnen meebrengen dat de (verdere) uitoefening door de curator van zijn uit art. 58 Fw voortvloeiende bevoegdheden, in aanmerking nemende de onevenredigheid van de betrokken belangen, misbruik van bevoegdheid oplevert.
De wet
In geval van faillissement geeft art. 58 Fw de curator de mogelijkheid een hypotheekhouder een termijn te stellen waarbinnen hij moet overgaan tot parate executie. Als de hypotheekhouder tot die parate executie overgaat, draagt hij niet bij aan de algemene faillissementskosten. Als het onderpand niet binnen de gegeven termijn is verkocht, kan de curator het goed opeisen en zelf verkopen (art. 101 en 176 Fw). Ook dan krijgt de hypotheekhouder zijn geld, maar niet dan na aftrek van de algemene faillissementskosten.
De zaak
Verzoeker tot cassatie was in april 2013 in staat van faillissement verklaard, met benoeming van verweerder in cassatie, de curator, als zodanig. Tot de failliete boedel behoorde onder meer verzoekers woning. Ter financiering van deze woning was verzoeker samen met zijn echtgenote een geldlening aangegaan bij SNS Bank van € 318.250,–. Tot zekerheid van deze lening was in augustus 2003 een hypotheekrecht op de woning gevestigd ten gunste van SNS Bank. De WOZ-waarde van de woning bedroeg € 136.000,–.
Verzoeker had de curator bericht dat aan de maandelijkse renteverplichtingen jegens SNS Bank werd voldaan (door een derde) en dat hij in de woning wilde blijven wonen. SNS Bank had de curator laten weten geen aanleiding te hebben tot executie over te gaan omdat de rente werd voldaan, er geen betalingsachterstanden waren en sprake was van onderwaarde.
In januari 2014 heeft de curator SNS Bank een termijn van zes maanden gesteld om tot executie van de woning over te gaan, bij gebreke waarvan de curator daartoe zou overgaan (art. 58 Fw). SNS Bank heeft vervolgens een begin gemaakt met de openbare verkoop van de woning en een executieveiling gepland in mei 2014.
Rechter-commissaris en rechtbank
Verzoeker heeft zich vervolgens tot de rechter-commissaris (r-c) gewend en verzocht de door de curator aan de bank gestelde termijn ongedaan te maken. Hij voerde aan dat hij door die termijnstelling ernstig werd benadeeld, gelet op de executiekosten, de te verwachten restschuld en de disproportionaliteit omdat hij met zijn echtgenote, hun vijf kinderen en zijn moeder op straat zou komen te staan.
De r-c overwoog in haar beslissing dat de termijnstelling door de curator niet ongedaan kon worden gemaakt, omdat deze rechtsgeldig was, maar beval de curator wel om na afloop van de gestelde termijn na te laten de woning op te eisen en te verkopen, nu in redelijkheid niet te verwachten viel dat verkoop door de curator op enigerlei wijze enig boedelactief voor de gezamenlijke crediteuren zou kunnen opleveren.
De rechtbank heeft deze beschikking van de r-c op verzoek van de curator vernietigd voor zover daarin het zojuist genoemde bevel was gegeven en hem toegestaan na afloop van de gestelde termijn de woning op te eisen en te verkopen op de voet van art. 176 Fw, en de beschikking van de r-c voor het overige bekrachtigd.
In cassatie
De Hoge Raad merkt op dat het middel naar de kern genomen klaagt dat de rechtbank heeft miskend dat, gelet op de vaststaande feiten en hetgeen verzoeker heeft aangevoerd, de boedel geen rechtens te respecteren belang heeft bij de termijnstelling door de curator en daarop voortbouwend bij de verkoop door hem op grond van art. 58 en 101 Fw.
Bij de beoordeling geeft de Hoge Raad twee uitgangspunten weer. Die zijn dat:
- zoals de rechter-commissaris heeft vastgesteld, SNS Bank de haar gestelde termijn niet ongebruikt zal laten verlopen. De curator heeft in zijn beroepschrift voor de rechtbank erkend dat de verwachting is dat SNS Bank de ingezette executieveiling zal voortzetten, en dat hij daarvan ook uitgaat;
- bij executie van de woning door SNS Bank geen uitkering aan de boedel te verwachten is.
De Hoge Raad overweegt verder dat, ondanks de intrekking door SNS Bank van de geplande veiling, de rechtbank er ook in hoger beroep van diende uit te gaan dat SNS Bank de door de curator gestelde termijn niet zou laten verlopen, gelet op het daaromtrent door de curator in hoger beroep ingenomen standpunt, de houding en handelingen van SNS Bank, en de omstandigheid dat de door de curator gestelde termijn van zes maanden ten tijde van de mondelinge behandeling in hoger beroep op 25 april 2014 nog lang niet was verstreken.
Gelet op een en ander is naar het oordeel van de Hoge Raad daarom onbegrijpelijk het oordeel van de rechtbank dat uitoefening door de curator van zijn in art. 58 Fw gegeven bevoegdheden zal leiden tot dekking van de faillissementskosten en dat de curator derhalve een in redelijkheid te respecteren belang heeft bij de uitoefening van die bevoegdheden.
De Hoge Raad voegt hieraan toe:
“Hieraan doet niet af hetgeen de rechtbank in rov. 4.10 heeft overwogen omtrent de afwijzing door de rechter-commissaris van het “oorspronkelijke” verzoek van [verzoeker] om de termijnstelling aan SNS Bank “ongedaan te maken”, waartegen [verzoeker] in hoger beroep niet is opgekomen. Ook in hoger beroep hield het betoog van [verzoeker] met betrekking tot de uitoefening door de curator van zijn bevoegdheden ingevolge art. 58 Fw – het stellen van een termijn en in het verlengde daarvan het opeisen en vervolgens verkopen van de woning – immers onmiskenbaar in (a) dat die uitoefening gelet op de omstandigheden van het geval niet tot het door de curator beoogde doel (bestrijding van de faillissementskosten) zou leiden omdat SNS Bank, gelet op haar eigen belangen, in geen geval de haar gestelde termijn ongebruikt voorbij zou laten gaan, en (b) dat die uitoefening daarentegen uitsluitend zou leiden tot ingrijpende nadelige gevolgen voor [verzoeker] en zijn gezin (en tevens tot nadeel voor SNS Bank). Ook indien de termijnstelling door de curator als zodanig niet “ongedaan kan worden gemaakt”, zoals de rechter-commissaris heeft geoordeeld en de rechtbank in appel tot uitgangspunt heeft genomen, kunnen de omstandigheden van het geval meebrengen dat de (verdere) uitoefening door de curator van zijn uit art. 58 Fw voortvloeiende bevoegdheden, in aanmerking nemende de onevenredigheid van de betrokken belangen, misbruik van bevoegdheid oplevert, hetgeen een bevel als door de rechter-commissaris uitgesproken kan rechtvaardigen.”
Soms is er een uitspraak na lezing waarvan men even tevreden uit het raam kijkt – dit was er zo een.