HR 11 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2531
De niet-tijdige inschrijving van een rechtsmiddel in de openbare registers op de voet van art. 3:301 BW leidt slechts tot niet-ontvankelijkheid voor zover wordt opgekomen tegen oordelen die betrekking hebben op dat gedeelte van de bestreden uitspraak dat blijkens het dictum in de plaats treedt van de tot levering bestemde akte en daarmee onlosmakelijk verbonden oordelen. Nu appellante in casu niet langer de leveringsplicht betwistte, maar in plaats daarvan wijziging van de gevolgen van de overeenkomst op grond van art. 3:54 lid 2 BW vorderde, heeft de niet-tijdige inschrijving geen niet-ontvankelijkheid tot gevolg.
Inleiding
Het rechtsmiddel dat wordt aangewend tegen de uitspraak waarin de rechter heeft bepaald dat zij in de plaats treedt van een (deel van een) tot levering van een registergoed bestemde akte dient, op straffe van niet-ontvankelijkheid, binnen acht dagen na instellen ervan te worden ingeschreven in de openbare registers (art. 3:301 lid 1 en 2 BW). Onderhavige uitspraak is van belang met betrekking tot de reikwijdte van de niet-ontvankelijkheid.
Feiten
Tussen verkoper en koper komt een koopovereenkomst tot stand, op basis waarvan verkoper een perceel grond en woning zou leveren en koper de koopprijs van € 160.000,- zou voldoen. Kort vóór de beoogde transportdatum wordt over het vermogen van verkoper een beschermingsbewind ingesteld; de geplande levering vindt niet plaats. Nadien vernietigt de advocaat van verkoper de koopovereenkomst buitengerechtelijk wegens misbruik van omstandigheden, omdat verkoper bij het sluiten van de overeenkomst geestelijk niet in staat zou zijn geweest om zijn wil te bepalen en de koopprijs te laag zou zijn. Verkoper overlijdt en wordt in zijn rechten opgevolgd door diens enig erfgenaam de Stichting.
Om levering te bewerkstelligen, start koper een procedure bij de rechtbank, waarbij zij nakoming van de koopovereenkomst vordert, al dan niet door indeplaatstreding van het vonnis voor de leveringsakte. De rechtbank wijst de vordering toe. De Stichting gaat hiertegen in hoger beroep. Inschrijving in de openbare registers (als bedoeld in art. 433 Rv) vindt echter, in strijd met art. 3:301 lid 2 BW, pas na acht dagen plaats. Om die reden verklaart het hof de Stichting bij tussenarrest niet-ontvankelijk, voor zover het beroep is gericht tegen de bepaling in het vonnis dat het vonnis in de plaats treedt van de leveringsakte.
In het vervolg van de procedure verandert de Stichting haar proceshouding. Zij beroept zich niet langer op vernietiging van de koopovereenkomst wegens misbruik van omstandigheden. In plaats daarvan vordert zij schadevergoeding ter opheffing van het nadeel – verband houdende met de te lage verkoopprijs – dat is geleden vanwege het (door haar gestelde) misbruik van omstandigheden (art. 3:54 lid 2 BW).
De vraag rijst of het beroep van de Stichting op art. 3:54 lid 2 BW onlosmakelijk verbonden is met het dictum dat in de plaats treedt van de leveringsakte, hetgeen niet-ontvankelijkheid tot gevolg heeft.
Volgens het hof is dit inderdaad het geval en kan de levering niet los worden gezien van de (geldigheid van de) tot levering verplichtende koopovereenkomst, waar de verkoopprijs een onderdeel van uitmaakt. Het beroep tot opheffing van het nadeel staat in onlosmakelijk verband met de beslissing omtrent het in de plaats treden van de leveringsakte, waardoor het hof de Stichting niet-ontvankelijk verklaart.
Hoge Raad
De Hoge Raad casseert en overweegt daarbij dat art. 3:301 lid 2 BW een beperkte strekking heeft. Volgens vaste rechtspraak is het doel van de bepaling de betrouwbaarheid van de openbare registers zoveel mogelijk te waarborgen. Dit met het oog op de rechtszekerheid die ten aanzien van de verkrijging van registergoederen is vereist. De bepaling strekt echter niet tot bescherming van het belang van de wederpartij van de partij die het rechtsmiddel heeft ingediend.
Nu de Stichting in hoger beroep niet langer de leveringsplicht betwist (en levering op dat moment had plaatsgevonden), maar in plaats daarvan vordert dat het hof, ingevolge art. 3:54 lid 2 BW, de gevolgen van de koopovereenkomst wijzigt ter opheffing van het nadeel, is niet langer de betrouwbaarheid van de openbare registers betrokken. Het nieuwe verweer raakt in plaats daarvan slechts de financiële belangen van de partijen bij de koopovereenkomst. Dit valt buiten de reikwijdte van art. 3:301 lid 2 BW en heeft daarmee geen niet-ontvankelijkheid tot gevolg.