HR 8 juli 2016 – ECLI:NL:HR:2016:1515 (mr. Bierens / griffier Rechtbank Rotterdam)

Beantwoording prejudiciële vraag. Voor de indiening van een verzoekschrift tot faillietverklaring van zowel een vof als haar vennoten dient slecht éénmaal griffierecht te worden geheven.

Namens zijn cliënte (een vennootschap) dient een advocaat bij de rechtbank een verzoekschrift in tot faillietverklaring van een vennootschap onder firma (vof) en haar twee vennoten. De griffier van de rechtbank heft vervolgens een griffierecht van driemaal € 613,- (het toenmalige tarief voor zaken met betrekking tot een verzoek van onbepaalde waarde). De advocaat komt in verzet tegen deze beslissing van de griffier en betoogt dat slechts eenmaal griffierecht kan worden geheven, omdat van één verzoekschrift sprake is. In zijn tussenbeschikking op het verzet constateert de rechtbank dat er uiteenlopende rechtsoordelen bestaan over de vraag of in een dergelijk geval eenmaal of meerdere malen griffierecht moet worden geheven. De rechtbank stelt daarom de volgende prejudiciële vraag aan de Hoge Raad:

“Volgt uit rechtsoverweging 3.4.8 van het arrest van de Hoge Raad van 6 februari 2015 (ECLI:NL:HR:2015:251) dat bij de aanvraag van het faillissement van een vof en haar twee vennoten in één verzoekschrift driemaal griffierecht dient te worden geheven?”

In het arrest van 6 februari 2015 (eerder besproken op CB 2015-28) is de Hoge Raad teruggekomen van zijn jurisprudentie dat het faillissement van een vof steeds ook noodzakelijkerwijs het faillissement van de vennoten tot gevolg heeft. Een schuldeiser die naast het faillissement van de vof ook een faillietverklaring van de vennoten wenst, dient deze ten aanzien van ieder van hen afzonderlijk te verzoeken.

Art. 15 lid 1 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz) geeft een regel voor het geval aan een zijde meer dan één partij optreedt. Het artikel bepaalt dat van partijen die bij dezelfde advocaat of gemachtigde verschijnen en gelijkluidende conclusies nemen of gelijkluidend verweer voeren, slechts eenmaal een gezamenlijk griffierecht wordt geheven. Hetzelfde geldt mutatis mutandis voor verzoekers en belanghebbenden. De Hoge Raad constateert dat het artikel niet ziet op de situatie die zich hier voordoet, waarin sprake is van één verzoeker met één verzoekschrift.

De Hoge Raad overweegt vervolgens op grond van de wetsgeschiedenis van de voorloper van art. 15 lid 1 Wgbz dat de mogelijkheid bestaat om, in afwijking van art. 3 lid 2 Wgbz, een verzoekschrift dat meerdere verzoeken bevat, te beschouwen als een geschrift dat uit meerdere verzoekschriften bestaat, waarover afzonderlijk griffierecht moet worden geheven. Daarvoor is nodig dat tussen de verschillende verzoeken in het verzoekschrift ‘geen direct verband’ bestaat. De Hoge Raad citeert nu uit zijn arrest van 6 februari 2015:

“3.3.5 In zijn arrest van 6 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:251, waarin is teruggekomen van de bestaande rechtspraak dat een faillissement van een vennootschap onder firma van rechtswege het faillissement van haar vennoten meebrengt, heeft de Hoge Raad overwogen (rov. 3.4.8):

“Gelet op het hiervoor overwogene dient een schuldeiser, indien hij niet alleen het faillissement van de vof maar ook dat van de vennoten wil bewerkstelligen, dat in zijn verzoekschrift ten aanzien van ieder van hen afzonderlijk te verzoeken, en dient de rechter te onderzoeken of ook ten aanzien van de vennoten afzonderlijk aan de voorwaarden voor faillietverklaring is voldaan. Gelet op art. 18 WvK en de wenselijkheid dat de faillissementen van de vof en van de vennoten zoveel mogelijk tegelijk worden uitgesproken en afgewikkeld, verdient het overigens aanbeveling dat deze verzoeken zoveel mogelijk tezamen worden gedaan en behandeld.”

De Hoge Raad concludeert uit deze overweging dat daaruit niet alleen blijkt dat de verzoeken in één verzoekschrift kunnen worden opgenomen, maar dat de overweging ook bevestigt dat dergelijke verzoeken een nauwe samenhang vertonen en daarmee tussen hen een ‘direct verband’ bestaat als bedoeld in de parlementaire geschiedenis van de voorloper van art. 15 lid 1 Wgbz( r.o. 3.3.5). De Hoge Raad voegt daaraan nog toe dat de omstandigheid dat een zodanig verzoekschrift meer werkzaamheden voor de griffie meebrengt en tot afzonderlijke beoordeling van de verzoeken noopt, geen gewicht in de schaal legt omdat de systematiek van de Wgbz niet aanknoopt bij de noodzakelijke verrichtingen van de griffier, maar de bedragen afhankelijk maakt van de instantie en het financiële belang van de zaak (vgl. r.o. 3.31 van het arrest).

De Hoge Raad beantwoordt de prejudiciële vraag daarmee als volgt:

“3.4 De slotsom luidt dat de prejudiciële vraag aldus moet worden beantwoord dat voor de indiening van een verzoekschrift strekkend tot de faillietverklaring van zowel een vennootschap onder firma als haar vennoten, slechts eenmaal griffierecht dient te worden geheven.”

Cassatieblog.nl

Share This